EEN VERHAAE DOOR J. M. MORGAN 4 Sot-so SOS Ergens in de sombere waterwoestenij van den Atlantischen Oceaan worstelde op een storm- aclitigen winterdag de kleine vrachtboot „Arcon" in oostelijke richting voort, bedekt met vuil en 'n laagje zont, daar achtergelaten door de golven, zoodat haar ijzeren dekken een kille slijk- massa vormden. In dé ongezellige radiohut zat een jonge man troosteloos aan zijn instrumententafel en heel duidelijk voelde hij de oneindige ellende in alles om hem heen. Want Ringer, de marconist, haatte de zee met haar eentonigheid en ontberingen, de zwijgende, onderdrukte mannen, die in de smerige schepen leef den en het meest van alles, kapitein Manley. Een snauwerige oude man met een verschrikkelijk hu meur, gemeen en boosaardig, verstoken van elke goede eigenschap aldus was do ongunstige mee ning, welke Ringer zich omtrent kapitein Manley gevormd had. Daartoe was hij dan ook genoeg in de gelegenheid geweest, dacht hij met een gevoel van wanhoop. Want vijf maanden, vijf lange maanden, waarin hij als het ware in een hel geleefd had, zat hij op dit schip, zijn eerste zeereis; en het zou tevens zijn laat ste zijn! Wat een onbehouwen kerels waren in werkelijk heid die zeelui, dacht Ringer met afkeer. En kapitein Manley bij uitstek. Nooit een vriendelijk woord, be spotting eiken dag en bestraffing, indien er maar de geringste wrok getoond werddit alles moest hij van kapitein Manley verduren. Hoe Manley hem had ver- wenseht en bedreigd, omdat een weerbericht uit Lissabon niet goed bleek te zijn, ofschoon iedereen wist, dat de Portugeesche weerberichten berucht waren om hun onnauwkeurigheid. En dan die steek van vandaag: „Heb je vannacht wel geluisterd?" Alleen maar, omdat het zulk smerig weer was, dat de geheele afgeloopen week had aangehouden. En de oude gek wist heel goed, dat een marconist niet eiken nacht kon opblijven om te wachten op de kleine kans een S.O.S. te hooren. De kapitein was hem van het eerste oogenblik af slecht gezind geweest. Maar zooals de bemanning zei, was dat de houding, welke hij tegen alle marconisten had aangenomen. En ten opzichte van de machinisten was hij precies hetzelfde. Het was klaarblijkelijk de oude veete tusschen brug- en machinekamer in een nieuwen vorm, de wrok van een ouderwetsehen bevelvoerder, die ziet, dat de tijd van een onbeperkt commando voorbij is, zoodat hij in vele opzichten op anderen moet vertrouwen. Het schip trilde onder een stortzee. Schuim sloeg tegen de patrijspoort en Ringer keek op hot klokje, dat aan het beschot hing. Acht uur. Acht uur Zaterdagavond. Thuis in zijn geboortestad waren de straten nu vol winkelende mensehen, in een gezellige en opgewekte stemming. Daar was medeleven en behaaglijkheid, terwijl hij hier zat, opgesloten in een ijskoud hol waar hij uren de wacht moest houden met niets in het vooruit zicht dan later in zijn kooi te klimmen en probeeren in slaap te komen. Hij zette zijn koptelefoon op en schakelde den ontvanger in. Het gewone avond- rumoer. Valeritia, in Ierland, kwam heel duidelijk door over een afstand van 900 mijl. Hij moest maar eens probeeren een oproep uit te zenden het zou 'm goed doen weer eens een woordje met het vader land te wisselen. Hij strekte z'n hand uit om den motor in te schakelen, maar zag het cijfer waarop de naald van den meter stond en mompelde een ver- wensching. „Dat is die duivelsche ouwe weer," siste hij, terwijl een blinde woede zich van hem meester maakte. De chef-machinist had den stroom op de dynamo weer verminderd om zijn ketelspanning laag te houden. Gewoonlijk beteekende dit euvel voor hem een moeilijken tocht in den snerpend-kouden wind en zoo goed als zeker een nat pak door de stortzeeën, die over de verschansing sloegen. Daarna een gevaarlijke klauterpartij langs een glibberige ladder naar de be dompte machinekamer om daar den dienstdoenden macliinist te bewegen den stroom van de dynamo wat te versterken. Hij vertikte het 't was ditmaal uit met zijn geduld. Hij ging nu regelrecht naar den kapitein De jonge man liep de gang in naar de kapiteins- hut, die met de blinkende koperen versiering aan de betimmerde wanden, de kleeden op den vloer en hot rustige meubilair een sfeer van behaaglijkheid en ruimte ademde. Ringer opende de deur. De kapitein zat in het heldere schijnsel van een warme kachel te dutten. Hij zorgde er wel voor, dat hij niets te kort kwam, die ouwe donderkop. Een koude luchtstroom vlood Rin ger voorbij terwijl hij het vertrek binnen kwam en hij grinnikte boosaardig, toen hij merkte, dat de oude heer plotseling met zijn boenen trok. Rheumatiek! De kapitein gromde. „Kun je niet kloppen? Wat moet je eigenlijk?" „Mijn schakelbord, kapitein. Ik krijg maar negen tig volt uit de machinekamer." „Wat kom je mij daarmee lastig vallen! Praat daar met den chef-machinist over, idioot!" „Ik heb hem er al vijftig keer over gesproken en „Dan doe je 't nog maar eens!" Moeizaam rees Manley overeind zijn gezicht rood en vertrokken. Hij verhief zijn stem: „Maak, dat je eruit komt en doe die bliksomscho deur dicht!" „Kapitein, het is uw plicht te zorgen, dat ik. „Plicht!" De kapitein trok zijn vierkante schouders onheilspellend op. Hij strompelde op Ringer af. „D'r uit wou jij mij wat vertellen over plicht? D'r uit. of ik Ringer keek den geprikkelden kapitein geringschattend aan, maakte een onverschillige handbe weging en draaide zich om. Hij lachte kort, trok zijn schouders op en ging weer terug naar zijn hut. Daar zette, hij automatisch de kop telefoon op. Als dit de belooning was voor z'n ijver, konden ze z'n baan van hem cadeau krijgen. Hij moest maar een brief aan Ella schrijven. Ze zou hem begrijpen of.... Hij had't onbehaaglijk gevoel, dat ze dit juist niet zou doen en deze gedachte stemde hem nog neersl ach tiger .- Waar kon hij over schrijven? Kon hij haar vertellen hoe een zaam hij zich voelde? Dat het zee mansleven hem de keel uithing? Als dochter van een kapitein was zij opgevoed in een sfeer van roman tische waardeering voor de zee. Hoe dikwijls hadden ze samen niet gesproken over oude zeerob ben! Over de mannon, die in het heden en het verleden door hun koene reizen den roem van het land verbreidden tot in de verste, hoeken der aarde. Het had allemaal zoo prachtig geklonken, maar nu.... Zou ze kunnen begrijpen, hoe hij er in werkelijkheid over dacht? Kon hij haar vertellen wat voor een valsche oude kerel de kapitein was? Of over den eersten stuurman, een kleinen dikken man met ge niepige oogen, die in zijn kooi lag te kreunen en te, steunen, ten prooi aan een onromantisch spit in den rug? Over de lichtgeraakte, humeurige bemanning, kregelig door de maandenlange reizen en het weinige geld dat ze verdienden? Eensklaps viel het hem op, dat het plotseling on heilspellend stil was in zijn koptelefoon, een van die onverklaarbare pauzen, waarin alle seheepsuit- zendingen tegelijk afbreken en die slechts door zwakke, geluiden van ververwijderde stations ge stoord worden. Onwillekeurig spitste Ringer zijn ooren bij die ongewone stilte. Heel in de verte hoorde hij muziek op een andere, golflengte. Hij probeerde zijn aandacht bij den brief te be palen, doch het lukte niét. er was iets, dat hem afleidde. Duidelijk onderscheidde hij, dat in het gezoem van zijn ontvanger nog iets anders klonk een zwak „brum-brrum", gelijk het geluid van een batterij- zender. Hij probeerde de signalen te ontcijferen. Was dat een S? Ja, weer een S en die andere letter, drie lange strepen, nauwelijks hoorbaar, een O? S.O.S. Was het een S.O.S.? Toen barstte het lawaai opnieuw los. Een oceaan- stoomer riep gebiedend Kaap Race op, twee Grieken vervolgden hun eindelooze conversatie, een Span jaard vroeg klagend om Finisterre overal op den Atlantischen Oceaan verbraken meer dan hon derd schepen het korte moment van stilte. Ringer leunde achterover in zijn stoel en dacht na. Was dat een noodkreet Je kunt je gemakkelijk in signalen vergissen, vooral als ze zoo zwak door komen. Maar dat kwam natuurlijk door den bat- terijenstroom. Wie maakte daar nu gebruik van midden op den Oceaan. Misschien twee schepen, die dicht bij elkaar lagen. Of een boot, waarvan de dynamo niet meer werkte. En dat kon bijvoorbeeld worden veroorzaakt door een overstroomde machine kamer. Een noodkreet! Misschien behoorde hij zich in verbinding te stollen met den oceaanreus dien ze een dag te voren gepasseerd waren. Daar zat natuurlijk den geheelen nacht een marconist aan het toestel. Hij behoefde dien alleen maar een seintje te geven, dat hij een S.O.S. meende te hebben opgevangen.... Alleen maar meende! Waarschijn lijk zou hij een spottende opmerking te hooren krijgen. Op die groote schepen had een marconist wel wat anders te doen. Zijn blik viel op den meter. Slechts tachtig volt hij kon den zender dus niet gebruiken. Dat gaf den doorslag. Hij schakelde den stroom uit en ging naar het kleine vertrek, dat aan de radiohut grensde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 4