f i 23 jongmensch voort. Lange ving nog juist een zin uit hun onderhoud op. „M'n beste Malchin, van alle ladingen, die door Duitsche schepen over de zeeën worden gevoerd, draagt de Gefion de kostbaarste," hoorde hij burge meester Holk zeggen. „Die jonge levens zijn het beste en het schoonste, dat ons vaderland heeft uit te zenden!" Lange had straks lust gevoeld zijn „klassevijand", zooals hij den burgemeester noemde, voor de voeten te spuwen, maar de omstanders lieten er hem geen plaats voor. Thans was er ruimte genoeg, maar nu ontbrak hem de lust. Met plotseling ontwaakte belangstelling keek hij de hooge gestalte van den burgemeester na. „De kostbaarste lading!" Die woorden troffen hem en misschien nog meer de bewogen toon, die erin door klonk. „En of!" mompelde Lange. „De kostbaarste lading en daar hoort mijn jongen bij. Dat heb ik altijd gedacht, maar dat hij daar er ook zoo over denkt, heb ik nooit kunnen vermoeden." Hij knoopte zijn jas dicht en sloeg vroolijk fluitend den weg in naar huis. Dat hij het gehate vlaggelied floot, viel hem niet in gedachten. En als iemand den vurigen revolutionnair daarop opmerkzaam zou hebben gemaakt, zou hij hem zeer waarschijnlijk zijn heele vocabulaire scheldwoorden naar het hoofd hebben geworpen. Dit waren de kleine gebeurtenissen, die het uit zeilen van de Gefion vergezelden. Het was een feest voor de stad Flensburg, waarbij allen zich met elkan der verbonden voelden arbeiders en hooggeplaats- ten, Duitsehers en Denen, arm en rijk, klein en groot. Het was geen luidruchtig feestbetoon, waaraan de Flensburgers zich overgaven, maar zij voelden den band die hen bond daardoor des te sterker. Het trotsche schip, dat honderdzesentwintig jonge levens uit het vaderland wegvoerde, had in de harten der toeschouwers een gevoel van saamhoorigheid gewekt, dat de klove van rang en stand overbrugde. Een ge voel van saamhoorigheid, dat zich voor een oogenblik baanbrak door alle tweespalt en partijgekrakeel heen en dat de basis vormt van elke volksgemeenschap. Een zeldzaam feestuur was het, van welks beteekenis niemand geheel doordrongen was. Reeds den vol genden dag werden de vlaggen ingehaald en las men weer in de kranten van loonstrijden en eindelooze partijtwisten. Lange schaamde zich voor zijn af dwaling van den vorigen dag en liet leven in Flens burg hernam zijn dagelijkschen loop. In de weken die nu volgden bracht het Flensburger Nieuwsblad herhaaldelijk een kort bericht omtrent het verloop van de reis van de Gefion. Zelfs de Deen- sche „Flensburg Avis" verscheen met nieuws omtrent de reis van het trotsche schip hoewel het ge woonlijk alles wat Duitsch was hardnekkig negeerde. Bij de familie in het vaderland werden bonte prent briefkaarten en opgewonden brieven bezorgd van de opvarenden van de Gefion. Detlev Sommer schreef vanuit Lissabon, Teneriffe en Kameroen nooit anders echter dan een prentbriefkaart met eenige opgetogen woorden: „Lieve Ouders! Het is heerlijk! Wij hebben in de Golf van Biskaje een verschrikke- lijken storm doorleefd. De Gefion is het mooiste schip van de wereld. Aan boord alles wel. Groet Klaus, Raune Holk en alle bekenden! Uw u liefhebbende zoon Detlev De kaarten waren bijna alle gelijkluidend en voor het schrijven van een brief scheen hij geen tijd te kunnen vinden. Dóch Willem Sommer en zijn vrouw waren er tevreden mee het ging Detlev goed en meer verlangden zij niet. Op zekeren dag kwam er een kaart uit Kaapstad. Sommer moest er een atlas bij halen en zijn vrouw precies aanwijzen, waar die vreemde stad eigenlijk lag. Moeder Christine schudde haar hoofd bij zijn breedvoerige verklaringen. Zij begreep niet dat het bestaanbaar was, dat Detlev thans nog veel verder dan Amerika van haar verwijderd was. Zij zag haar jongen altijd voor zich als op den dag van zijn uitreis, met zijn lachend gezicht, zijn goedige oogen en het splinternieuwe matrozenpak. Neen, het was bijna niet mogelijk, dat Detlev zoo oneindig ver van haar weg door die vreemde landen zwierf. Raune Holk greep gretig naar iedere kaart, die in Flensburg arriveerde. Zij voerde lange gesprekken Met volle zeilen. Een fraaie luchtopname van de Abrahim Rydberg"een deilaatste zeilschepen, die thans nog de oceanen bevaren.. Deze vier nuts ter be hoort aan de Zweedsche marine en wordt gebruikt voor de opleiding van cadetten. met Klaus over de vreemde streken waar Detlev zich ophield. De veertienjarige Klaus geurde met zijn aardrijkskundige kennis tegenover het „domme meisje", zooals hij haar noemde en schermde met gewichtige namen als „Westkust" en „keerkrings- stormen", „Tafelbaai" en nog meer van dat fraais en ergerde zich intusschen, omdat Raune blijkbaar slechts met een half oor luisterde. Gewoonlijk zat zij rustig naast hem en staarde met haar kinderoogen in een onbestemde verte, terwijl hij zijn wijsheid uit kraamde. Evenals Detlev's moeder zag ook zij den jongen zeeman voor zich, doch niet als een kleinen jongen, zooals de eerste hem zag. Haar verbeelding snelde den tijd vooruit tot het tijdstip, dat Detlev terug zou keeren als een bruingebrande en in weer en wind beproefde man. Dan was zij zelf ook geen school meisje meer, maar reeds een volwassen jongedame. Hoe lang zou dat nog duren Intusschen verliepen er acht volle weken, zonder dat men in Flensburg iets van de Gefion vernam. Juffrouw Sommer begon reeds zenuwachtig te wor den, maar haar man legde haar uit, dat dit niets bijzonders of verontrustends was. De oceaan was zoo onmetelijk groot, dat er weken konden verstrijken voor de Gefion een haven aandeed en Detlev gelegen heid kreeg om zijn kaarten te posten en dan duurde het nog maanden, voor de post den verren weg naar het vaderland had gevonden. Den eersten tijd liet juffrouw Sommer haar onrust varen voor die uitleg gingen, doch toen gebeurde er iets, dat haar heimelijke vrees voor een ongeluk of schipbreuk bijna tot zeker heid maakte. In 'n donkeren Octobernacht kwam zij met een ontstelden kreet in haar bed overeind. Haar man sprong op en ontstak haastig het gaslicht. „Wat is er?" vroeg hij verschrikt. „Detlev," bracht juffrouw Sommer met een ver stikte stem uit. Zij was doodsbleek en staarde strak naar de deur. „Gauw dan toch; doe open, Willem! Doe toch open Detlev staat voor de deur en kan er niet in Sommer snelde in zijn verwarring inderdaad naar de deur en opende haar. Maar natuurlijk was er geen levend wezen te zien. Het was slechts een benauwde droom, die moeder Sommer beangstigd had, doch niettemin hechtte zij er een onheilspellende beteeke nis aan. Als haar man of de buren het uitblijven van Detlev's berichten trachtten te verklaren zweeg zij somber en het gelukte niemand haar van het nood lottige denkbeeld te bevrijden, dat de Gefion iets verschrikkelijks overkomen was. Inderdaad wekte het uitblijven van eenig bericht omtrent de Gefion in steeds wijderen kring ernstige onrust. De bevoegde autoriteiten in Duitschland in formeerden door middel van draadlooze gesprekken en telegrammen naar alle windstreken er werden inlichtingen gevraagd aan alle kuststations van West- Afrika, aan de Duitsche kolonisten in Swakopmund en Dar es Salam en aan de ingezetenen van Britsche, Hollandsche, Fransche en Portugeesche overzeesche bezittingen, maar alles zonder resultaat. Na het Vervolg op blz. 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 23