EEN SCHI 1LT UIT... R O M A N van Axel Rudolph 22 EERSTE HOOFDSTUK Op den zeventienden Maart. 1913 voer 't zeil schip „Gefion" van de haven van Flensburg uit voor zijn eerste reis 'n reis, die tevens zijn laatste zou zijn. Op de 100de pannendaken van de stad versmolt de sneeuw onder den koesterenden gloed van een mild lentezonnetje, toen de ankerkettingen van de Gefion opgetrokken werden en de trossen, waarmee het schip aan de langzaam aantrekkende sleepboot, verhonden was, zich begonnen te spannen. Als met een streelen- de hand streek het zachte voorjaarswindje de vlaggen en wimpels tegen de masten. Deze eerste uitreis was een feestelijke gebeurtenis voor de stad Flensburg, waarmee de heele bevolking meeleefde. De huizen langs de haven waren versierd en van de daken woei de stemmige Duitsche rijks vlag neer tusschen het vroolijke blauw-geel van de Flensburger stadsvlag en het blauw-wit-rood van Sleeswijk-Holstein. Voor die feestelijke stemming had de bevolking meer dan een reden, want niet.alleen zeilde de Gefion voor de eerste maal uit, doch het was tevens het grootste zeilschip, dat ooit de haven van Flensburg verlaten had, terwijl het daarenboven een bijzondere en kostbare lading meedroeg. Aan de bak- boordsreeling verdrong zich namelijk een groot aantal opgeschoten jongens met frissche, lachende gezichten, vlasblonde' haren, die fladderden in den wind en hel blauwe oogen, wier stralende uitdrukking scheen te willen wedijveren met den gloed van de Maartzon. De Gefion, het nieuwste en grootste opleidingsschip van dé handelsmarine, droeg honderdzesentwintig flinke Duitsche jongelieden de wereld in voor een reis van twee jaar, ten einde hen, alvorens zij werden toegelaten tot. de opleiding voor stuurman, practised te bekwamen in de zeilvaart en vertrouwd te maken met weer en getij. Het was dus begrijpelijk, dat de oude huizen langs de haven zich in feesttooi gestoken hadden en dat zich langs den kant beduidend meer en een ander sla» mensehen verzameld had dan de baliekluivers en kleine kinderen, die men er gewoonlijk bij het uit varen van een schip aantrof. De oude varensgezellen van Flensburg, trotsch op hun beroep, lagen breeduit met hun ellebogen over de reeling van hun schepen en knikten elkaar veelbe- teekenend toe. Donnerwetter! dat was nog eens een schipHeel iets anders dan zoo'n smerige walmpot van een stoomer! De afgunst lag in hun oogen en de harten der stuurlui werden bij den aanblik van het trotsclie gevaarte vervuld van weemoed hij de her innering aan hun eigen jeugd, waarin zij de wereld hadden omgezwalkt op klippersen volbrassers, drie masters, schoeners en galeien. Maar als hun blikken loslieten van het want van 't voorbijvarende schip en in het topje van den mast hieven rusten op het dundoek, dan keerde de tevredenheid in hun oogen terug en maakte de weemoed plaats voor een gevoel van trots. De matrozen spuwden in het water en riepen den jongens op den vijfmaster ruwe, doch goedgemeende afscheidswoorden toe. Want al kon zoo'n smerige kolenschuit de vergelijking met zoo n trotschen zeearend zelfs in de verste verte niet door staan de vlag die zij voerde was dezelfde! In de wijde ruimte van het havenplein leek de ver zamelde menigte die de uitreis van de Gefion gade sloeg niet groot. Maar toch waren er ongeveer vijf honderd menschen samengestroomd inwoners van Flensburg, anderen die uit nieuwsgierigheid gekomen waren en velen die met dierbare banden aan de op varenden van de Gefion verbonden waren en waar van sommigen den vorigen avond met den trein uit Hamburg, Lubeck, Kiel en zelfs uit het hartje van het land waren gekomen. Zij riepen en zwaaiden naar de Gefion en trachtten tusschen al die vroolijke jongens gezichten dat van hun eigen kind te ontdekken. Klaus! Waar is Klaus nu toch?" riep juffrouw Christine Soumier, terwijl zij op haar teenen ging ■staan en haar langen mageren hals rekte. „Ik zie hem nergens. Die weergasclie kwajongen zal toch niet. aa.n boord geklommen zijn?" Wacht even, moeder, hij zal dadelijk wel boven water komen," trachtte Willem Sommer zijn zenuw achtige echtgenoote gerust te stellen. Hij had zijn jongsten, veertien jarigen zoon reeds ontdekt. Klaus had zich op een kletsnatten ducdalf gehesclien, die twee meter uit den walkant stond en terwijl hij er „Een schip zeilt uit....", ons nieuw ver volgverhaal, is een avonturenroman met een uiterst ongewoon gegeven. Zooals (le titel reeds aanduidt is het een zeemans verhaal: het speelt zich af aan boord van een vijfmaster, in een inboorlingendorp in Britsch-lndië, in Egypte en in vele haven plaatsen. die de knooppunten vormen van het internationale scheepvaartverkeer. Het verhaalt de merkwaardige geschiedenis van een jongen zeeman, die tijdens den ondergang van zijn zeilschip zijn geheu gen verliest en eerst na vele omzwer vingen in zijn vaderstad terugkeert. Span nend tot het einde is deze roman, waar van men op deze bladzijden de eerste hoofdstukken vindt afgedrukt. zich krampachtig met zijn knieën aan vastklemde, schreeuwde hij met beide handen voor zijn mond naar zijn broer Detlev, die met een lachend gezicht over dé reeling van de Gefion hing. Luid en doordringend loeide de sirene van de zee sleepboot. De Gefion gleed langzaam van den kant af. De gezagvoerder, kapitein Mobius, stond op de brug en bracht groetend de hand aan de klep van zijn uniformpet. Peter Butcnschön, de bootsman, was van plan de jongens een hoera op het vaderland te laten uitbrengen, maar hij moest het voornemen hoofdschuddend laten varen, wijl het onmogelijk bleek met zijn geweldige commandostem boven het Stemmenrumoer uit te komen. Oorvordoovend schalde het „vaarwel" en „goede reis" over het water, tientallen namen klonken op als een laatste groet en het dek van de Gefion daverde van do juich kreten der jongens. Willem Sommer keek de menigte eens rond en groette een verschrompeld mannetje in zijn nabijheid. Kijk, dat was warempel buurman .Jorgensen! Hij was dus toch gekomen, misschien tegen ieders ver wachting in. Jorgensen had een kleinzoon aan boord van de Gefion zeer tot zijn spijt, had hij wel duizendmaal verzekerd. Want Jorgensen was in weerwil van de onderwerping van Sleeswijk-Holstein aan Duitschland 'n Deen gebleven in hart en nieren en had zich langen t.ijd met hand en tand verzet tegen de plannen van zijn kleinzoon Vigo, om bij de Duit sche handelsmarine in dienst te treden. Maar de jongen had hem niet met rust gelaten en nu stond de oude Deen daar broederlijk te midden van zooveel Duitsokers en wuifde met evenveel ijver als zij het uitvarende schip na. „Het is toch eigenlijk onzin, dat Denen en Duit- schers zoo fel gebeten zijn op elkaar," vond Willem Sommer. „We zouden 't zoo goed met elkaar kun nen vinden de menschen moesten wijzer zijn." Een schelle stem, die 'schril boven het rumoer uit klonk en den naam van zij'n zoon uitschreeuwde, onderbrak zijn stil gepeins. „Hoera! Detlev! Hoera!" Willem Sommer keek over de menigte uit. Hoog in een lantaarn aan den walkant ontdekte hij de kleine Raune, de dochter van burgemeester Holk. Zij schreeuwde zich schor om zich verstaanbaar te maken in het rumoer en zwaaide wild met haar arm. Sommer glimlachte. Zijn zoon Detlev en Raune Holk waren reeds vrienden van de schoolbanken af en hoewel er een beduidend standverschil bestond tusschen den zoon van een boekbinder en de dochter van den bur gemeester van Flensburg, was die vriendschap met de jaren eer inniger geworden dan verzwakt. Sommer vond 't meisje zeer sympathiek en nu hij aan Detlev's toekomst dacht - maar neen, daar moest hij maar niet op vooruit loopen. Als. die twee bij elkander hoorden, zouden ze elkaar wel krijgen. Toen hij zijn blik nog eens liet rondgaan ontdekte hij ook Raune's vader. Burgemeester Holk bevond zich in gezelschap van 'n jongen vreemde blijkbaar een student, wiens gelitteekend gezicht bewees, dat hij minstens een paar maal in een studentenduel gewond was geraakt. Op het gelaat van burgemeester Holk stond dezelfde trotsclie en vreugdige uitdrukking te lezen als op dat van de andere toeschouwers. Den groet van Willem Sommer merkte hij niet op en evenmin zag bij den spottend-minachtenden blik van Lange - een man, die in zijn nabijheid stond. Lange was metselaar van beroep en dweepte met revolutionnaire theorieën. Hij had 'n hekel aan alle hooge heeren en ergerde zich aan de aanwezigheid van den burgemeester bij deze gelegenheid. Wat deed die man hier - het was toch geen officieele gebeurte nis, waarbij hij ambtshalve verplicht was aanwezig te zijnDe jongens die daar uitvoeren waren arbeiderskinderen, zoons van kleine handwerkslui en neringdoenden en die waren voor zulke voorname- heeren nog van minder beteekenis dan een lading hout of kolen. Want het verschepen van hout en kolen bracht hun dividenden op, maar welk financieel belang hadden ze bij '11 lading jonge menschen Lange spuwde minachtend op den grond en keek weer naar de Gefion. De trotsche vijfmaster bevond zich reeds ter hoogte van Mürwik. Tusschen het want en (le raas vertoonden zich witgrijze vlekken. De zeilen werden op de Gefion opgezet en tegelijk werd op het dak van het Marine-instituut de oorlogsvlag gehesohen. Het dekpersoneel van de zwarte torpedo booten aan den kant wuifde de jongens op de Gefion vaarwel en de „Adler", een stoomschip van de „Vereenigde Flensburgers", dat, juist de bocht inliep, salueerde het uitvarende schip eveneens met de vlag. De menigte aan den havenkant begon langzaam te minderen. Alleen zij die een zoon of een broer op het schip hadden bleven nog achter, totdat eindelijk de toppen van de masten van de Gefion achter de groene beukenbossehen van Mürwik verdwenen waren. Toen keerden ook de laatste toeschouwers naar huis terug. Klaus Sommer had kans gezien zonder een nat pak van den ducdalf op den kant te komen en voegde zich bij zijn ouders. „Moeder, volgend jaar ga ik ook naar zee!" Juffrouw Sommer glimlachte vriendelijk en drukte haar zoon liefkoozend tegen zich aan. Ach ja, dat was nu eenmaal het lot van alle moeders. Op een goeden dag rukten de kinderen zich van haar los en gingen de wereld in, evenals thans Detlev. Het was hard, maar niemand kon hen tegenhouden. Eenige passen voor haar uit liep haar man in ge zelschap van buurman Jorgensen. Zij waren in een vriendschappelijk gesprek gewikkeld. Het gebeurde niet vaak, dat men hen zoo eensgezind samen zag de Duitscher en de Deen verdroegen elkander slecht. Heden scheen echter alle nationaliteitsvooroordeel weggevaagd en het vreemde was, dat dit niemand opviel als iets bijzonders. Ook do burgemeester had zich met zijn gezelschap verwijderd. De menschen weken eerbiedig voor hem uit en lichtten hun hoeden. Alleen Lange veronacht zaamde die beleefdheid. Hij bleef midden op den weg staan, breeduit en uitdagend, en z'n handen diep in zijn broekzakken om toch maar duidelijk zijn minachtende onverschilligheid voor 't hoogste stads- gezag te demonstreeren. De burgemeester keek slechts vluchtig op, terwijl hij voor hem uitweek, greep met een woord van verontschuldiging naar zijn hoed en zette het gesprek met het hem vergezellend

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 24