27
IToud en 1 zesentwintig jongens en de
heele bemanning zou daar niet één
man van gered zijn Het viel moeilijk
te gelooven en dag na dag wachtte men
hoopvol o)) verrassend nieuws.
Maar de maanden verstreken met
vruchteloos uitzien naar berichten en
van de hoop bleef nog slechts een enkel
vonkje gloren. Totdat er een vol jaar
verloopen was en de smart plaats begon
te maken voor doffe berusting. „Neen,
nu zal er wel geen nieuws meer komen,"
fluisterden de nabestaanden van de ver
misten en zij lieten moe en verslagen liet
hoofd hangen. „Er is niets aan te doen
we moeten berusten in de gedachte
dat zij niet meer leven."
In weerwil van alles liet de hoop zich
nog niet voorgoed verdringen. Men sprak
er niet over, doch de gedachte aan een
wonder bleef levend. In de harten leef
den twijfel en ongeloof, maar de droom
was schoon en de laatste troost. Kén
hunner bleef echter hopen tegen beter
weten in zelfs nog langer dan na een
jaar. Dip eene was Detlev's moeder in
Flensburg en zij bezat den moed luid te
verkondigen, dat zij het vertrouwen op
een weerzien van haar jongen nog lang
niet had laten varen.
Raune Ilolk begreep niet hoe Detlev's
moeder thans nog kon hopen.
Neendat kan je ook niet begrijpen,
klein meisje," zei juffrouw Soinraer,
terwijl zij haar harde, vereelte handen in
haar schoot vouwde. „Maar er zijn wel
honderdduizend kleine, onbekende ei
landen in die groote zee. Ik stel mij
steeds voor, dat üetlev zich op een van
die eilandjes in veiligheid heeft weten te
brengen en daar evenals Robinson Cru-
soë op de verschijning van een schip
wacht, dat hem weer bij ons terug zal
brengen." Zij keek na die woorden een
oogenblik begeesterd voor zich uit en
knikte met het hoofd. „Detlev kon
zwemmen als een visch. Ik weet heel
zeker, dat hij terugkomt."
Raune zat voor haar en keek bijna
angstig naar die verheugde uitdrukking
op het gelaat van de oudere vrouw.
Schuchter uitte zij haar twijfel. „Maar
we zijn nu al zoo lang zonder nieuws,
juffrouw Soffimer! Als Detlev zich had
weten te redden zouden we immers al
van hem gehoord hebben! Denk eens
aan een vol jaar! En er varen zóóveel
schepen men zou hem allang opge
merkt hebben, als hij inderdaad op
zoo'n eilandje zat.
Juffrouw Sommer luisterde niet naar
die tegenwerping. Zij verdiepte zich op
nieuw in die vreemde verwachting en
herhaalde rustig en vol overtuiging haar
woorden van zooeven: „Ik weet héél
zeker, dat Detlev terug zal komen
Willem Sommer, die voor het venster
de krant zat te lezen, gaf Raune een
wenk, dat zij er maar niet op door moest
gaan. Een moeder was nu eenmaal zoo,
dacht hij bedrukt. Het was Christine
niet uit het hoofd te praten geweest dat
er reden was voor ongerustheid, toen
zij een jaar geleden in zoo'n langen tijd
niets van Detlev hadden gehoord en
evenmin liet zij zich thans overtuigen,
dat zij op een hersenschim bouwde.
Zij was de éénige in Flensburg die zoo
stellig geloofde in den terugkeer van
haar jongen. En zij had er reeds heel
wat onvriendelijke woorden over moeten
hooien. De buren behandelden haar met
een medelijden, alsof zij kindscli en
zwakzinnig geworden was. Maar Lange,
die ook een jongen op de Gefion had,
werd woedend als zij over Detlev's red
ding sprak. Hij noemde haar gek en
overspannen, al zei hij dat dan ook in
zijn eentje, en met minstens honderd
argumenten trachtte hij haar te over
tuigen, dat haar geloof in een wonder
in strijd was met alle redelijkheid en dit
met zooveel ijver, dat het scheen, alsof
hij niets liever wenschte, dan 'lat de
Gefion op de allerdiepste plaats in den
oceaan verzonken lag. Maar zij bleef
ontoegankelijk voor die argumenten en
klampte zich onwrikbaar vast aan haar
rotsvaste overtuiging: „Detlev komt
terug."
Willem Sommer zuchtte. Hij had niet
de. minste hoop meer en wat zijn vrouw
zat te fantaseeren over een eenzaam
eiland nam hij geen oogenblik ernstig.
In vroegere tijden was zooiets bestaan
baar, maar tegenwoordig was niet één
eiland meer onbewoond. En waren er
nog wel, dan was het niet denkbaar, dat
er niet minstens een paar schepen per
jaar passeerden. Als Detlev inderdaad
op zoo'n onbewoond eiland aangeland
was, dan zou men hem reeds lang
ontdekt hebben. Bovendien was immers
de gelieele zuidelijke oceaan systema
tisch afgezocht! Zelfs een kind als Raune
Holk begreep de dwaasheid van zoo'n
veronderstelling. Detlev was dood, hot
moeilijk 't ook viel in die zekerheid te
berusten, maar zeker was liet nochtans.
Misschien was het echter wel goed,
dat Christine het geloof in Detlev's
terugkeer behield. Detlev was altijd haar
lieveling geweest en de zekerheid dat hij
haar ontvallen was kon haar licht nood
lottig worden. En daarom gaf Willem
Sommer het op zijii vrouw tegen te
spreken. Hij gaf haar zelfs bereidwillig
toe, dat er werkelijk nog onbekende en
onbewoonde eilanden iu de groote
wereldzeeën gevonden werden en dat het
dus lang niet onmogelijk was, dat Detlev
den een of anderen dag plotseling zou
komen opdagen. Doch voor zichzélf had
hij alle hoop voorgoed opgegeven.
Het was een merkwaardig feit: terwijl
men overal elders in Duitschland, .zelfs
in de steden waar verwanten van de
vermisten woonden, zich met het
tragische verlies vertrouwd had ge
maakt, wilde in Flensburg de herinne
ring aan de Gefion niet sterven. Hoe
weinig men zelf ook geloofde aan een
mogelijken terugkeer van een der ver
misten en hoe geringschattend men ook
de schouders ophaalde voor de dwaze
hoop van een oude, beklagenswaardige
moeder men kon toch niet nalaten
telkens weer over dat wonderlijke ver
trouwen van juffrouw Sommer te spre
ken en dit deed de herinnering aan de
Gefion bij velen voortleven.
Raune Holk was nu zestien jaar en
zou binnenkort haar belijdenis doen.
Zij was een der beste leerlingen van de
school, blond en lang opgeschoten,
hoewel nog niet geheel volgroeid. De
geregelde omgang met juffrouw Sommer
was op den duur niet zonder uitwerking
gebleven op haar eigen meening aan
gaande Detlev's lot langzaam maar
zeker had zij zich laten winnen voor de
overtuiging van zijn moeder, dat hij
eenmaal in hun midden terug zou kee-
ren
Op zekeren dag was dit dwaze geloof
zelfs oorzaak van ernstige onaange
naamheden op school. Raune Holk, het
stille, altijd in gedachten verzonken
meisje, had met twee van haar school
vriendinnen als een furie gevochten en
tot, groote ontsteltenis van haar leerares
zelfs een jongen van de derde klas, die
de vechtende partijen had willen schei
den, een klap om de ooren gegeven. Het
strenge onderzoek van de directrice
bracht aan het licht, dat Raune haar
medescholieren alleen aangevallen had,
omdat zij de opmerking hadden ge
maakt dat de oude juffrouw Sommer
niet goed bij het hoofd was en dat het
pure dwaasheid was te gelooven, dat er
ooit iemand van de Gefion in het land
der levenden terug zou keeren.
Wordt vervolgd