PATIENCE
JGerhard Toonder
door
De groote stoker, die Cteert heette en een kaal
hoofd had, lummelde het portaaltje binnen,
humde eens, en klopte bij den kapitein,
„Kaptein. drensde hij, en een lauwe drank
lucht walmde de hut in.
„,1a?" bromde de kapitein.
De kapitein zat patience te spelen, en kon dus
eigenlijk niet gestoord worden.
„Kaptein," zeurde Geert, „ik wou wat vrage.
„Wacht even," zei de kapitein, want hij kon juist
een heele rist kaarten vanaf een zwarte zeven bij een
roode acht onderbrengen. Er volgde een oogenblik
van intense spanning, toen de kaart onder de zwarte
zeven omgedraaid werd, maar het was een aas.
„Barst," zei de kapitein.
„Jewel, kaptein," mompelde Geert, en hij wendde
zich om.
„Hee," zei de kapitein, „waar ga je heen?"
„Na me hok," sprak Geert, en zijn vormelooze
gelaat verried ontstemming.
„Hm," zei de kapitein, die intusschen overwoog,
of hij niet valsch zou kunnen spelen. „Wat is er aan
de hand?"
„Nou, kaptein, ziedu," begon Geert, en hij leunde
tegen den deurpost, want thans stond een groot
verhaal te beginnen: „nou ligge me in Bahia.
„Zoo," zei de kapitein; hij was plotseling vinnig,
want er was een tweede rood aas verschenen, en hij
had geen zwarte tweeën. „Zoo, zou je denken. Als
jullie beter gestookt hadden, waren we er een dag
eerder geweest. En wat had je nu?"
„Nou zijne me in Bahia," ging Geert onverstoor
baar voort. „En nou mot u wete, dat ik een getrouwde
man ben."
„Gefeliciteerd," mompelde de kapitein, die een
zwarte twee had gevonden.
„En dat is niet makkelijk, as stoker zijnde."
„Als kapitein zijnde ook niet." Do zwarte twee
verbeterde de stemming aanmerkelijk.
„En dan mot u wete, dat ik kinders heb, drie, en
dat is meer dan een."
„Hè?" vroeg de kapitein. „O, zoo. Dat wist ik niet."
„Watte?" zei Geert verbaasd.
„Van die kinderen," legde de kapitein uit.
„Drie is meer dan een, as u het nog niet wist,"
hield Geert vol. „En wat mot je, as stoker zijnde?
Je mot ze toch te ete geve.
„Zoo ha.... dat kan wel... prevelde de
kapitein, die erg verlegen zat om een zwarten boer.
„Kan wel zei Geert veront
waardigd. „Het mót, kaptein, daar
zijn we zoo-te-zegge ménsch voor.
En as ik ter nou iets bij kon ver-
diene, kaptein
„Ja ja ja," zei de kapitein. Zon
der zwarten boer was het spel
onherroepelijk verloren.
-T j „li TsvsvPirr-
„Nou, kaptein, dan zou ik u heel
dankbaar weze," sprak Geert,
eenigszins aangedaan.
„Man, schiet op," bromde de
kapitein. „Zwarte boer.
Geert richtte zich verontwaar
digd op. „lladdu mijn gezocht,
zou ik wille wete?" vroeg hij.
„Jou?" vroeg de kapitein. „Ik
denk er niet aan. Ik moet dien
zwarten boer hebben."
„Ik dach daddu mijn meende,"
legde Geert uit. „Maar as ik ter
nou iets bij kon verdiene, zou het
wel heel mooi weze."
„Daar heb je het," knikte de
kapitein. De zwarte boer bracht
opluchting. „En, wat kwam je
vragen
„Ja, ziedu, kaptein," zei Geert, „ik heb een vrind
in Rotterdam, ook een jongen van de waterkant,
kaptein, en die heb zoo-te-zegge oen beeste-winkel."
„Een beestenwinkel herhaalde de kapitein.
„Daar lijkt het stokerslogies tegenwoordig ook op.
„Maar me vrind, kaptein," ging Geert onver
stoorbaar voort, „die verkoop parrekietjes en apies en
zoo. en nou wou ik vrage, kaptein, as ik hier nou wat
beessies koop en voor me vrind meebreng, kaptein,
dan zou dat mooi cente opbrenge,. kaptein, en dat
zou zoo mooi weze voor de vrouw en de kinders,
kaptein, want die motte toch te ete hebbe, kaptein,
en nou wilde ik- u vrage, kaptein, of as ik nou een
paar beessies op het achterdek zou moge zette
„Hè?" zei de kapitein. De roode zes kon onder de
zwarte zeven, en dan kreeg de zwarte vijf een
plaatsje, en dan was er weer een kaart om te keeren....
„As ik nou een paar beessies...."
„Je weet, dat je geen vracht voor eigen rekening
aan boord mag hebben," mompelde de kapitein. De
pas-omgekeerde kaart was een roode drie, die onder
dak verleende aan de zwarte twee de spanning
steeg met de seconde.
„Maar het zou zoo móói wezen, kaptein," hield
Geert vol.
„Man, je ziet toch, dat ik bezig ben," bromde de
kapitein.
„Dus zou het moge, kaptein?" zanikte Geert.
„Een stuk of wat kanariepietjes.
„Goed, goed kanariepietjes," zei de kapitein
haastig. Er was, tot overmaat van ramp, 'n koning op
het appèl verschenen, en dat zette de heele zaak vast.
„En zoo'n paar apies," ging Geert voort.
„Het mag niet," zei de kapitein. „Maar voor dezen
keer wil ik.
„Wel, kaptein," sprak Geert,, „en as ik er dan nog
een beertje bij zou moge hebbe
„Stil!" riep de kapitein, want hij vond een dame,
en daarbij kon de zwarte boer, en nu leek het spel
uit te komen.
„Jewel, kaptein," zei Geert, en hij stelde zich in
de houding van een wachtende.
„Wat?" vroeg de kapitein, terwijl hij den koning
met alles, wat er bij was, naar een open plaats mani
puleerde. Zijn wangen tintten zich van opwinding.
„Het zou zoo mooi weze, kaptein, voor mij en me
vrouw en de kinders; een stel apies, en wat vogeltjes,
en een paar van die beertjes
„Doe wat je niet laten kunt!" brulde de kapitein,
want hij vond eindelijk de roode acht, die hij al lang
zocht.
„Jewel, kaptein," zei Geert. „Vin u het goed,
kaptein?"
„Ik vind alles goed!" schreeuwde de kapitein, die
in koortsachtige opwinding kaart na kaart omkeerde.
„Dankie, kaptein," sprak Geert huilerig. „En veel
plezier, kaptein."
„Hè? 0. Ja." zei de kapitein. Als daar nu maar geen
zwarte koning kwam.
Er kwam een zwarte koning.
„Wat moest je nou?" informeerde de kapitein
woedend. „Jij met je veel plezier wat zei je van
beessies?"
Er kwam geen antwoord Geert was weg.
„Veel plezier - veel plezier. mompelde de
kapitein. De zwarte koning had al zijn verwachtingen
den bodem ingeslagen. „Wat kwam die vervelende
vent ook weer doen?" prevelde hij. „Je zou hem
toch.. met zijn apen en beren.
Hij kwam op de gedachte om toch maar valsch te
spelen, en de roode tien, die hij onder den zwarten
koning vond, bracht hem in een vreedzamer en dank
baarder stemming.
Het spel was juist tot een bevredigend einde ge
bracht, toen de agent kwam met de papieren
toen was het vertrektijd, en de kapitein had het
druk. Hij dacht niet meer aan zwarte koningen of
apen, tot, bij het uitvaren van de baai, de eerste
stuurman terloops vroeg:
„U weet toch van die beesten, kapitein? Geert zei
dat het mocht."
„Welke beesten?" vroeg de kapitein. „Iets van
een kanarie en een aap, geloof ik.
„Acht honingbeertjes, vier miereneters, twaalf
apen en een honderdvijftig vogels, kapitein," zei de
stuurman. „Geert zei, dat u alles goed vond."