EEN SCH1
ILT UIT....
RO M A JY
TWEEDE
VERVOLG
van
Axel Rudolph
22
Maar spréék dau toch'man! Je bent toch niet
stom," viel de kanselier geërgerd uit. „Als je
soms geen Duitscher bent, maar wel Duitsch
spreekt, doe je verstandig, als je hier open kaart
speelt en ons vertelt, wie en wat je ilan wel bent."
Vidhaja maakte een hulpeloos gebaar en sprak
opnieuw Hindostansch. De ambtenaar keek hem
ontmoedigd aan.
„Je behoort tot het blanke ras en behalve dit
barbarentaaltje moet je dus nog een andere taal
spreken. Parlez vous francais?"
„Bij het Fransche consulaat zijn wij al aau
geweest," viel Harper in. „Fransch verstaat hij
evenmin als Italiaansch."
Vidhaja keek verlegen
van den een naar den
ander en wendde met een
nadrukkelijke beweging zijn
hoofd naar de deur. Het
was precies, of hij vroeg
naar iemand in de wachtkamer en tegelijk verscheen
er een blik van weemoedig verlangen in zijn oogen.
De kanselier nam die hoofdbeweging op als een
opzettelijke onbeleefdheid. Hij was nog niet lang bij
den consulairen dienst en aan de middaghitte van
Bombay nog niet gewend. „Of je mij verstaat of niet,
blijf toch ten minste met je hoofd bij de zaak,
zoolang wij hier met je spreken," voer hij
scherper uit, dan hij eigenlijk bedoelde. „Ben je
al eens in Duitschland geweest?"
Vidhaja keek hem weer aan, maar bleef stom
als een visch.
„Het spijt me zeer, meneer Harper, maar u
constateert zelf, dat de man geen woord Duitsch
verstaat," wendde de kanselier zich tot den Engel
sehen ambtenaar. „Wij kunnen dus niets aan hem
doen en nog minder iets voor hem doen. Hij is geen
Duitscher, dat staat althans voor mij vast. Ik
herinner er u nog aan, dat er zich sinds den oorlog
slechts een betrekkelijk gering aantal Duitschers
in Indië gevestigd heeft en zij zijn allen bij ons
bekend. Ik geloof, dat wij ons de moeite kunnen
besparen den consul persoonlijk in deze aange
legenheid te mengen het is volmaakt nutteloos."
„U hebt gelijk," stemde Harper knorrig toe en
daarop trok hij af met zijn mysterieuzen metgezel.
Toen zij de wachtkamer passeerden, bleef Vidhaja
een oogenblik weifelen en keek zoekend om zich
heen. Harper had echter te veel haast om erop te
letten. Hij ging Vidhaja voor naar buiten en stelde
hem nog aan de ambtenaren van het Belgische, het
Deensche, het Hollandsche en het Russische consu
laat voor, maar overal met hetzelfde negatieve resul
taat. Ten slotte bleef alleen nog het Poolsche consu
laat over. Harper's ergernis groeide nog, toen het
hem inviel, dat het Poolsche consulaat in dezelfde
straat gelegen was als het Duitsche, zoodat hij zoo
even twee vliegen in een klap had kunnen slaan.
Thans was hij verplicht de stad opnieuw te door
kruisen.
Dichtbij het Poolsche consulaat lag een kleine,
onaanzienlijke bar, die haar klanten voornamelijk
telde onder de mindere schepelingen. Toen Harper
met zijn beschermeling voor het consulaat uit den
auto stapte, verliet juist Georg Resch de bar. De
matroos zag hen niet en Harper merkte den Duit-
schen matroos evenmin op. Vidhaja zag zijn kennis
uit de wachtkamer echter wel en bleef staan.
„Vooruit!" commandeerde Harper ongeduldig,
toen hij Vidhaja zag aarzelen. „Denk je, dat ik lust
heb, nog een wandeling met je Ie maken
Met zachten drang loodste hij hem naar binnen en
toen hjj de wachtkamer verlaten vond, bedpidde hij
Vidhaja te gaan zitten en trad zelf het bureau van
den kanselier binnen. In nauwelijks twee minuten
had hij den Poolschen ambtenaar op de hoogte ge-
gebracht. Daar opende hij de deur onFVidhaja binnen
te roepen, maar hij kwam niet verder dan den drem
pel. Met een verbluft gezicht staarde hij rond: in de
verlaten wachtkamer was geen Vidhaja meer te be
kennen
Toen Harper van zijn verbijstering bekomen
was, snelde hij de trap af en naar buiten. De chauf
feur van den auto zat te dommelen achter het stuur,
maar Vidhaja bleek te zijn verdwenen. Links noch
rechts viel een spoor van hem te bekennen en er bleef
Harper niet anders over, dan in zijn eentje naar het
KORTE INHOUD VAN 'T VOORAFGAANDE:
Het Duitsche opleidingsschip „Gefion" is in Maart
1913 met honderdzesentwintig jongens voor een reis
van twee jaar de haven van Flensburg uitgevaren.
Detlev Sommer, een zoon van een armen boekbinder,
bevindt zich aan boord. Na eenige maanden verneemt
men niets meer van de machtige vijf master en wanneer
ten slotte een jaar verloopen is, worden schip en be
manning als verloren beschouwd. Alleen de moeder
van Detlev en een jeugdvriendin, Raune Hoik, een
dochter van Flensburgs burgemeester, hebben het
volste vertrouwen in zijn terugkeer. Aan de Malabar-
kust, tusschen de Indische zee en hel Ghatsgebergte
ontmoet de Britsche districts-controleur een jongen
Europeaan, .die zich in het kamp der inboorlingen ge
vestigd heeft. De jongen verstaat geen woord Engelseh,
doch spreekt vloeiend Hindostansch en Malabaarsch.
De controleur leidt hem voor de Engelsche autori
teiten in Bombay. Al spoedig blijkt, dat hij geen
Engelschman is. Men krijgt den indruk, dat hij z'n
geheugen verloren heeft, waarom men hem bij de
verschillende consulaten laat brengen om z'n natio
naliteit vast te stellen.
consulaat terug te keeren. Zijn rapport werd beant
woord met een barsche rede van den consul en daar
mee was het mysterie Vidhaja ten einde. En opge
lost, naar men aannam. Vidhaja was dus een Pool,
die goede redenen moest hebben de kennismaking
met de autoriteiten van zijn vaderland te vreezen.
Die conclusie lag voor de hand na zijn vlucht uit liet
Poolsche consulaat. Hij had immers nergens eerder
een poging gedaan om zich aan het toezicht van mr.
Harper te onttrekken?Zelfs de Poolsche consul,
met wien de hoofdcommissaris zich in verbinding
stelde, deelde die meening, hoewel hjj moest verklaren
dat het hem niet bekend was, dat er in Britscli-Indië
een Poolsche onderdaan zoek of voortvluchtig
was.
Wie of wat Vidhaja echter mocht zijn de Engel
sche autoriteiten hadden niets bezwarends tegen
hem in te brengen. Hij was vrij te gaan en te staan
als iedere andere vreemdeling, die zich behoorlijk
gedroeg en dus werd het mysterie Vidhaja, dat nog
slechts een half mysterie was, zonder meer in het
archief gedeponeerd. Het geval ging alleen den Pool
schen eönsul nog aan en voor de Engelsche politie
er zich mee kon bemoeien, moest deze eerst een ver
zoek om opsporing en aanhouding bij de Engelsche
autoriteiten indienen. Maar dat verzoek bleef uit.
De Poolsche consul kon Vidhaja evenmin iets be
zwarends ten laste leggen en op een persoonlijke
kennismaking stelde hij allerminst prijs.
Paulus, een van de stokers van het stoomschip
Vega, dat in de haven van Bombay een lading spe
cerijen innam, bestelde dienzelfden middag in de
„Bloem van Indië" juist zijn derde glas bier, toen hij
zijn kameraad George binnen zag stappen op den
voet gevolgd door een inlander, die echter op den
drempel achterbleef.
„Hallo, George, wat heb je nou voor 'n nikker te
pakken gekregen lachte hij luidruchtig, terwijl
hij den haveloozen metgezel van zijn kameraad
met een critischen blik opnam.
George Resch bestelde een glas bier en haalde zijn
schouders op. „Hou je mond, ik kan er waarachtig
ook niks aan doen. Hij loopt achter me aan als de
ouwe Tyras, de hond bij me thuis."
„O, dan snap ik het al - die snurker houdt je
voor een Amerikaanschen zeekapitein, die z'n zakken
vol met groene ruggetjes heeft," grinnikte zijn mak
ker, terwijl hij de gebronsde gestalte bij de deur
nieuwsgierig opnam. Plotseling maakte hij een ge
baar van verrassing. „Potdorie, die heeft 'n paar
lampjes in zijn kop, zeg! Is dat nou 'n bruine of
„Dat is nou precies de vraag, waarop ér meer een
antwoord zouden willen hebben, zie je," antwoordde
Georg Resch droog. Hij wenkte Vidhaja, die met
angstig vragende oogen rondkeek, naar het tafeltje,
waaraan hij had plaatsgenomen, beduidde hem te
gaan zitten en dischte zijn vriend Paulus een ge
schiedenis op, waarnaar deze slechts half luisterde.
Hij sprak echter zoo luid, dat een paar matrozen
aan de toonbank, die den inlander bij de deur al eens
een afkeurenden blik hadden toegeworpen, hun
gesprek staakten en bleven luisteren. Zelfs mr. Sny-
ders, de herbergier, hing nieuwsgierig over de toon
bank en vergat heelemaal dien onguren klant op
zijn drempel te verjagen.
„De Bloem van Indië" was een nette kroeg, al
was zij geen eerste-rang3gelegenheid. Gezagvoerders
en andere scheepsofficieren raakten er slechts hoogst
zelden verzeild, maar het was tenminste een „blank"
lokaal. Hindoes, Maleiers, Perzen en Chineezen
hadden er geen toegang in Blacktown, het in
landerskwartier, vonden zij bars en eethuizen in
overvloed. In ieder geval waren de bezoekers van
de „Bloem van Indië" er niet van gediend met „ge-
kleurden" aan één tafel te zitten en mr. Snyders
duldde hen dus vanzelfsprekend niet.
„Nou," vervolgde George Resch zijn relaas, na
dat hij van zijn ontmoeting met Vidhaja in het Duit
sche consulaat had verhaald, „nou, ik had dan in
dien saloon naast het consulaat nog gauw een glas
whiskey naar binnen geslagen en ik slinger zoo
doodgemoedereerd de straten door, toen ik plotse
ling in de gaten kreeg, dat ik zoo'n bruintje in mijn
kielzog meetrok. Ik stopte en draaide bij en waar
achtig 't was die snuiter van het consulaat. Hij
komt op me af, lacht eens tegen me en spiekt zoo'n
beetje van dat koeterwaalsch. „Ja, m'n jongen, dat
versta ik niet," zei ik. „Je moet Duitsch of Engelseh
klappen." Nou, en toen draaide ik me om en liep
weer door. Maar die snuiter bleef me maar volgen
heelemaal tot hier toe. En toen werd het me toch wel
een beetje al té gek, ik draaide wéér bij en vroeg 'm
recht in z'n snuit, of ik soms iets van 'm aan had.
Dat verstond ie natuurlijk Weer niet, maar hij
kwatschte een heele hoop van dat rare taaltje en keek
me zoo gek aan, dat ik het waarachtig warm kreeg
onder mijn baaitje. Als het dan geen landsman is,
dan is het toch in ieder geval een blanke, dacht ik
bij m'n eigen. En hij ziet er naar uit, dat het 'm
beroerd is gegaan. Laat 'm dus maar rustig meetippe-
len, dan zullen we wel zien waar die bruinbakker
strandt. En nou zit ie dan hier. Het lijkt me waarach
tig een net soort mensch voor 'n nikker. Als ie een
fatsoenlijk pakkie aan had, kon ie best voor 'n stuk
heer door gaan."
Het verhaal van George Resch had een sensa-
tioneele uitwerking. De stokers en matrozen in de bar
verdrongen zich om het tafeltje, om zich met eigen
oogen te overtuigen, dat de man werkelijk een blanke
was. Ook de kastelein kwam achter zijn toonbank
vandaan en bekeek Vidhaja, of hij een wonderdier
was.
Er zijn geen hroederlijker en goedgeefscher zwer
vers op de wereld dan passagierende zeelui. Het volk
van vóór den mast, dat zich in de „Bloem van Indië"
laafde aan Snyders' vloeibare specialiteiten, verloor
geen seconde tijd met vast te stellen, wie eigenlijk
voor Vidhaja's onderhoud aansprakelijk was. De een
sprak een enkel woord en de ander voegde er een bij,
de vereelte knuisten verdwenen in de rammelende
zakken en op het tafeltje lag weldra een hoopje zilver
geld. Het was practische liefdadigheid van het beste
gehalte, een spontane uiting van kameraadschap
pelijkheid, die men dikwijls onder de minder
bedeelden aantreft.