De kampioensduif
door Joan Kampens
KORENOOGST
H'
Iedereen moet naast zijn werkzaamheden zijn
liefhebberijen hebben. Degene, die het laatste
niet heeft, is evenzeer te beklagen, als hij die het
eerste niet heeft. Dit was de diepzinnige gedachte
niet ontsproten aan het klassieke brein van een gezag-
hebbenden wijsgeer die tot bakermat had het be-
meelde bakkershoofd van Jan de Noot!
Waarschijnlijk was de welgedane bakker de Noot
tot deze stelling gekomen daar in zijn best burgerlijk
bakkersbestaan werkzaamheden en liefhebberijen in
volkomen harmonie waren gefundeerd. Hij achtte zich
'n zeer verstandig mensoh, dus kon hij zonder bezwaar
zich zelt als uitgangspunt van zijn stelling nemen.
Zijn werkzaamheden bestonden in het met prij
zenswaardige zorg en niet te overtreffen vakman
schap bakken van brood en vlaatjes. Hij werd hier
bij geassisteerd door zijn knechtje Sooi, dien hij ruim
schoots deelen liet in de vreugde van den arbeid, met
milde hand het genot van kost en inwoning schonk
en hem tévens wekelijks een zakcent ter hand stelde,
dien de knaap telkens trouw, door middel van de
staatsloterij, den staat ten goede deed komen.
Bakker de Noot's liefhebberij bestond in het
bezit van een keurig witgekalkt hok met prima
postduiven.
Elke week opnieuw koos hij met keurmeesters-
blik eenige snelvleugelige vliegers uit, die zijn naam
als ambitieus en succesrijk duivensportliefhebber,
zoowel in nationale als internationale vluchten,
hoog dienden te houden.
Op het rustieke marktplein, in café De Gouden
Leeuw" bij Rienuske de Neus, was de duivensport-
vereeniging „De Kampioenvliegers" gevestigd en Jan
de Noot torste reeds 23 zware vereenigingsjaren op de
wel wat afgezakte schouders.
Hfj „vloog", zooals de taal der „duivenmelkers"
zegt, met wisselend succes, wat evenwel niet wegnam
dat hij tijdens zijn 23-jarige sportcarrière in het bezit
was gekomen van een schat aan luisterrijke prijzen,
die den trots van zijn nederig huis uitmaakte. Reeds
jaren geleden had hij door een prima meubelmaker
een zwart gelakt hangkastje laten vervaardigen, van
binnen zorgvuldig met fluweel bekleed, waarin zijn
bekers, lauwertakken, medailles en diploma's een
waardig onderkomen hadden gevonden.
Jan was trotsch op zijn kast, zijn schoone prijzen-
kast. Hij verbloemde het niet, dat hij den inhoud heel
wat hooger aansloeg dan al zijn bekroningen met
zijn onvolprezen „De Noot's specialiteitsvlaatjes"
behaald.
Het was dan ook algemeen bekend en er werd
nog al eens om gelachen dat hij een ieder, die het
maar waagde twee stappen verder dan zijn toonbank
den winkel binnen te treden, meetroonde naar de
ouderwetsche woonkamer twee trapjes op.
Genoeglijk de dikke meelhanden wrijvend, bleef hij
staan voor zijn hangende schatkamer en sneed
dan geweldig op over de uitzonderlijke kwali
teit van zijn duiven, die verre vluchten volbrachten
zonder een veer te laten, vluchten die zoo moeilijk
en gevaarlijk waren, dat alleen de „kenners" bij
benadering wisten, wat van de duiven gevergd werd.
Met eerbied, maar als een geboren Franschman met
zwier en élégance, sprak hij de
namen uit van de Fransche
steden door zijn duiven jaar
lijks bezochtOrléans, Lyon, -GG
Dax, Bordeaux.
Hij kon een ware furie zijn
en kreeg dan de lauwe tranen
in zijn volle-maans-oogen als hij
sprak van de verraderlijke klep-
kooien op de huurkazernes
in de groote steden, in Brussel,
in Antwerpen.... Hij was er van
overtuigd en kon bewijzen, dat
menige kampioensduif, die van
een vlucht nimmer in het warme
hok weerkeerde, in de maag
van een hotelgast het geplukte
lijf had moeten achterlaten.
Hier was werk voor de Nederlandsche diplomaten,
moest Jan de Noot telkens verontwaardigd vast
stellen
Toen het weekblad „De Postduif", dat gewijd was
aan de belangen van duif en fokker, de noodige
plaats in zijn kolommen inruimde voor de bekend
making van een internationale supervlucht vanuit
Rome, waaraan zoowel de Hollandsche als Belgische
liefhebbers konden deelnemen, betrad Jan de Noot in
volle autoriteit zijn „duivenplat" en selecteerde en
selecteerde nogmaals.
Als goed lid der „Kampioenvliegers" en als be
faamd duivenhouder uren in het rond, zocht hij het
beste van zijn nest uit voor deze zoo bijzondere
vlucht, die hem ongetwijfeld groote eer en zoete vol
doening zou brengen.
Hij was van meening dat een duivensportliefhebber
eerst en vooral vertrouwen in zijn gevleugelde vrien
den moest hebben. En bij Jan de Noot ontbrak dat
vertrouwen geenszins. Integendeel, hij achtte zijn
duiven hoog en was zoo overtuigd van de suprematie
van zijn vogels, dat hij niet alleen 's avonds in bed,
maar ook op klaarlichten dag in z'n verbeelding den
eersten prijs, een gouden beker met sierlijk geschreven
diploma van een laaiend rood lak voorzien, in het
zwartgelakt fluweel gevoerd kastje zag staan.
De eerste prijs werd hém, dat kon niet missen. Zijn
duiven zouden zijn grenzeloos groot vertrouwen
dat bij het lezen van het bericht als een inspiratie in
hem was gevaren niet beschamen.
En hij verkondigde dit achter de toonbank in den
winkel, op de hoeken van de straten en daar waar hij
zoo tusschen 't werk door een pintje placht te pakken.
Met niet minder dan zes stuks van zijn edel broed
sel nam hij aan den titanenstrijd deel. Een van de zes
was uitverkoren om den eersten prijs voor zijn baas
te verdienen, vertelde hij met hooge borst in „De
Gouden Leeuw", en om zijn woorden kracht bij te
zetten, sloeg hij zoo geweldig hard op tafel, dat hij
zijn pols verzwikte.
In totaal vaardigden „De Kampioenvliegers" vijf
tien duiven af. De eer van de vereeniging, de eer van
de leden en de eer van de rood-wit-blauwe vlag moest
tegenover de Belgische deelnemers worden hoog
gehouden
's Zondags, na den vroegen kerkdienst, trok bakker
de Noot zijn zwarte frak uit en wandelde door zijn
weelderigen hof, naar zijn duivenhok, dat lag te
blakeren in warme morgenzon en in al zijn witheid
wel een Italiaansch paleis leek.
Het was vandaag de dag dat de Romevliegers
kouden arriveeren en in het clublokaal was uitge
maakt, dat dit in het allergunstigste geval tegen één
uur 's middags kon zijn.
Toch had Jan de Noot nu al geen rust meer in zijn
anders zoo kalm bakkerslijf, want hij verwachtte
grootsclie daden van zijn zestal, dat de Alpen reeds
overgetrokken moest zijn en misschien nu al over de
Ardennen vloog.
In gedachten maakte hij de verre vlucht met zijn
duiven mee en droomerig dwaalde zijn blik door het
blauwe luchtruim, waaruit, zonder dat De Noot het
zag, een witte duif zich losmaakte. Sierlijke cirkels
beschrijvend, die steeds kleiner werden, naderde de
vogel in een nauwelijks door vleugelslagen onder
broken zweefvlucht de aarde.
Toen zij zenuwachtig klapperend op het duivenhok
van Jan de Noot daalde, ontwaakte deze met een
schok, die eenige seconden natrilde in zijn beeuen en
waarbij hij zijn mond en zijn oogen vervaarlijk wijd
open sperde.
Was, was dat „de Witte"?
Was dat „de witte Romevlieger"?
Dat kon toch onmogelijk, het was nog geen één
uur
En toch hij kende zijn eigen duiven uit
duizenden het was de Witte uit het nest
van zijn beroemden Bordeaux vlieger! Yijf uur vóór
den officieelen tijd binnen.
In de fractie van een seconde had hij met zich
zelf dit gesprek gehouden, terwijl in denzelfden
tijd zijn hoofd gloeiend rood was geworden.
De gouden beker kwam in het zwartgelakte
kastje, daar was absoluut niet meer aan te twijfe
len!
Onderwijl was „de Witte", de opwinding van haar
baas negeerend, met een waardigheid, de telgen van
den beroemden Bordeauxvlieger eigen, het hok bin
nengewandeld, waar De Noot, van de eerste opwin
ding bekomen, haar haastig den ring van de poot
nam en dezen in de duivenklok deed verdwijnen.
De klok voorzichtig tegen zijn borst drukkend,
rende hij den langen hof door, het huis in, het huis
uit, de straat op, terwijl hij zijn vrouw nog juist
toeroepen kon: „de Witte is thuis, de Witte is
thuis!"
Met zevenmijlspassen snelde hij door de Zondag
morgenstille straten naar café „De Gouden Leeuw",
waar Rienuske de Neus de stoelen aan den kant
had staan en ijverig den vloer aanveegde.
Hijgend stormde bakker de Noot naar binnen en
zette de duivenklok, als gold het een mand met
eieren, voorzichtig op het buffet neer.
Met een van opwinding trillende stem sprak hij
toen de onvergetelijke woorden„Eén bier voor den
winnaar van de Prix de Rome!"
Rienuske keek hem niet begrijpend over zijn bril
letje aan en vroeg met zijn droge stem: „Wat be-
t eekent die duivenklok?"
Terwijl De Noot's gelaat glorievol straalde van
voldoening en trots, antwoordde hij, zich met de
vuist op de borst kloppend„Ik heb juist mijn
„witte Romevlieger" thuisgekregen; dat is zeker de
eerste prijs!"
Nu was het voor Rienuske tijd eens minzaam te
lachen.
Uit de diepte van zijn broekzak haalde hij een ver
frommeld telegram en hield het den prijswinnaar
voor.
Bakker de Noot's gezicht veranderde langzaam van
kleur.
Rienuske moest hem ondersteunen en op een stoel
zetten
Het telegram bevatte slechts eenige simpele
woorden: „Duiven wegens slecht weer niet losge
laten."
Jan de Noot is later achter de waarheid gekomen.
Ze hadden hem er leelijk tusschengenomen
Eenige leden van de „Kampioenvliegers" hadden
„de Witte" voor de reis naar Italië uit de mand ge
haald en 's Zondagsmorgens in vrijheid gesteld..