Kent sprong op. Hij móést iets doen. Hij ging nog
maar eens buiten kijken. Misschien lag er weer een
brief. Hij trad een vroegen lierfstschemer in.
Hij moest zichzelf voortdurend in bedwang houden,
om niet te gaan schreeuwen en tieren. Hij zocht
op ieder plekje in den tuin. Hij vond niets. En toen
kwam Peter, die naar huis was geweest om te eten,
de kamer uit:
„Meneer! Een briefje! In den auto!"
Kent griste het papier uit Peter's bevende hand,
rende het huis in en las, bij het licht in de hal:
„Maak de duiten klaar, enkel bankpapier, merk
ze niet of we halen 't andere kind ook. Probeer ons
er niet in te lappen, dat lukt je toch niet. Leg de
duiten in een doosje bij de doode eik aan de molen
kreek, je weet wel. Morgenavond om twaalf uur."
„Natuurlijk betalen we 't losgeld!" drong Allin aan.
Zij waren op hun eigen kamer. Hun deur stond
open, evenals de deur van de kinderkamer, aan den
overkant van de smalle gang. Zij zaten zoo, dat zij 't
donkere hoofdje van Bruce op 't kussen konden
zien liggen. Slapen ging natuurlijk niet.
„Ik zal zien, wat die man morgen zegt," ant
woordde hij.
„We moeten 't in ieder gevél betalen!" zei Allin
zenuwachtig. „Wat doet geld er nu toe?"
„Allin!" riep hij uit. ,,,Te denkt toch niet, dat ik
't géld uit wil sparen?"
„We hebben zoowat twintigduizend op de bank,
is 't niet?" zei ze vlug. „De rest leent je vader je
wel, op onderpand. We kunnen niet zeggen dat we
't niet hebben."
„Praat toch geen onzin, Allin. 't Is alleen maar de
vraag.
Plotseling snikte Allin. „Ik kan maar niet ver
geten, wat je dien avond zei," bracht ze uit. „Dat
koppige vasthouden aan principen! O, Kent, ze is
onder vreemden, afschuwelijke menschen, en ze
weet geen raad van 't huilenwie weet doen
ze haar pijn, om haar stil te krijgen. O, Kent, Kent!"
Hij nam haar in zijn armen. Het was nu geen tijd
om te redeneeren, te redekavelen. Hij moest haar
helpen.
„Ik zal niets nalaten, lieveling," zei hij. „Ik ga
morgenochtend direct naar vader om 't geld bij
elkaar te brengen."
„Konden we 't ze maar laten weten," zei ze.
„Misschien kan ik een advertentietje plaatsen,"
zei hij. „Ik zou 't zoo kunnen inkleeden, dat niemand
anders 't begrijpt."
Hij begon te schrijven op een envelop. „Hoe vind
je 't zoo?" vroeg hij. „Vijftig in orde twaalf uur eik."
„Zoo kan 't nooit kwaad," zei ze gretig. „Als
ze 't lezen weten ze ten minste, dat we er alles voor
over hebben."
Hij ging de advertentie meteen wegbrengen
dan kon hij contant betalen en hoefde hij geen naam
op te geven. Hij liet den motor zoo stil mogelijk
loopen, toen hij terugkwam, als verwachtte hij,
ergens door de stilte Betsy te hooren schreien.
Zij gingen liggen, en sliepen weinig, 't Was een
wonder, dat ze nog iéts sliepen. „Hoe kónden we.
fluisterde Allin, toen zij gewekt werden door Bruce.
Het kereltje vroeg, waarom Betsy nu nog niet thuis
was.
„Ik ga haar vanavond halen," zei Kent, een secon
de later.
't Was Zaterdag gelukkig Bruce hoefde niet
naar school.
Kent begon weer moed te krijgen. Ze hoefden
de hoop nog niet op te. geven nog lang niet.
Heimelijk koesterde hij zijn eigen meening over 't
losgeld. Als de man in 't grijs er tegen was, vertelde
hij 't Allin niet maar dan géf hij 't niet. Dan nam
hij de verantwoording op zich.
Maar als 't verkeerd liepzou hij 't dan kunnen
verzwijgen voor Allin? vroeg hij zichzelf in den spie
gel, toen hij zich stond te verkleeden. Als ze Betsy
nu eens nooit terugkregen? Als ze nu eens. zoek
bleef? Als ze haar lijkje eens vonden ergens?
„Ik zal wel zien wat ik doe, stap voor stap,"
besloot hij. De hoofdzaak was nu, den moed er in
te houden. Hij ging terug naar de slaapkamer. Bruce
was er, om zich daar aan te kleeden. Maar Allin
lag nog te bed, bleek en uitgeput tegen haar kussen.
Hij boog zich voorover en kuste haar. „Ik zal je
ontbijt boven laten brengen," zei hij. „Ik ga eerst
naar vader. Als er iets komen mocht, ben ik daar
en daarna op de bank."
HET STOOMSCHIP „BREMEN" IN
DE HAVEN VAN SOUTHAMPTON
Zij knikte, keek naar hem op en sloot haar oogen.
Even bleef hij neerzien in haar afgepijnd gezicht,
toen ging hij.
Zijn vader had zich verwonderd, dat Kent om
dertigduizend dollar vroeg onmiddellijk dertig
duizend dollar en hij had zijn zoon ernstig ge
waarschuwd, niet te speculeeren de markt, deugde
niet. 't Was even moeilijk voor Kent; maar aan 't
ontbijt, toen hij de krant had doorgezien en 't adver
tentietje gelezen, was hij tot 't besluit gekomen:
als hij 't uit de kranten kon houden, vertelde hij
't zijn vader en moeder óók niet. Niet voordat 't
beslist noodig was. Daar hield hij zich nu aan. Hij
stelde zijn vader zooveel mogelijk gerust, maar vroeg
hem een paar dagen vertrouwen. „Ik zal u hypotheek
op het huis geven," zei hij.
„Ach wat, onzin!" antwoordde zijn vader. Hij
had zijn chequeboek al open en schreef. „Ik wil
geen praatjes krijgen, dat mijn zoon z'n huis heeft
moeten verpanden."
„Dank u, vader," zei Kent kortaf.
Toen naar de bank!
Het verbaasde hom, dat de tijd zoo snel ging.
Het was twaalf uur, voor hij er erg in had. Over een
uur moest hij naar die herberg. Toen hij thuiskwam,
zat Allin in de veranda en Bruce speelde in den tuin
met zijn brandweerauto. Aan niets was te zien,
welk drama zich in dat huis afspeelde.
31
„Heb je 't?" vroeg ze hem.
Hij hield zijn hand op zijn borstzak. „Alles in
orde," antwoordde hij.
Zij aten zwijgend, luisterend naar het gebabbel
van Bruce. Toen hij opstond, zei hij: „Flink hoor!"
en zij glimlachte flauw.
„Ik wou dat ik 't mocht. in plaats van te
wachten," zei ze.
„Ik begrijp 't," antwoordde hij, en hij nam af
scheid.
Hij reed alleen naar de herberg. De weg en het
landschap waren hem bekend, zagen er uit als
altijd, en gisteren nog zou hij gezegd hebben, dat
er in zooveel vrede en welvaart onmogelijk menschen
kortden leven, zoo slecht, dat zij een kind weghaalden
uit zijn huis, van zijn ouders, om geld
Hij zette zijn wagen op 't erf achter de herberg
en stapte met een kloppend hart den drempel over.
Zoodra hij binnen was zag hij den man. Hij stond
aan 't eind van de toonbank, klein, onopvallend.
Hij had een effen grijs pak en een blauw overhemd
aan. Kent ging naast hem staan en deed zijn be
stelling.
„Mooi plaatsje hier," zei Kent.
„Ja, en prachtige omstreken," zei de man. 't Was
haast niet in te denken, dat zoo'n bescheiden manne
tje zoo'n gewichtig persoon kon zijn.
„Bent u te voet?" vroeg Kent opeens.