IN PARIJS LUIDT HET NIEUWE SEIZOEN IV. RIJKE GA RN EE RANGEN De mode wordt niet alleen .vrouwelijker" dooi de verandering van de „lijn", maar óók door het. feit, dat de garneeringen steeds gecompliceerder worden. We zien die gevormd door ragfijne opnaai- sels, borduursel met gouddraad of zijde in modekleur, applicatie, soutache, metalen knoopen met velerlei motieven, maar vooral ook kraaltjes, strass en pail letten. Deze laatste drie garneeringen vertoonen zich ditmaal niet alleen op gekleede japonnen, maar zelfs op mantels van zware wollen stof. Daartegenover zien we Weer gekleede zijden japonnetjes, waarop motieven van bont, liefst het soepele maar verbazend kostbare breitschwanz of persianer. Chenille en franje verschijnen ook weer ten too- neele, en zoo'n garneering van hel gekleurde chenille- ballen mag dan al niet gekleed zijn, het efféct is daarom niet minder grappig. Na vele jaren zien we ook de franje weer terug. Soms reeds bij de hals uitsnijding beginnend om pas bij den rokzoom te eindigen, andermaal pas vanuit de taille. Geheel pas send bij de toiletten fin du siècle zijn de naïeve flu- weelen strikken, die op de meest onmogelijke plaat sen aangebracht worden. Daarbij passen dan flu- weelen armbanden met 'n vlinderstrikje bovenop enkleine fluweelen strikjes in het oor. We zien veel groote geborduurde monogrammen, die sterk gestileerd zijn; deze worden vooral hoog tegen den schouder ofwel opzij vlak boven de taille aangebracht. t

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 38