EEN SCHI ILT UIT.... K ROMAN VERVOI TIENDE HOOFDSTUK uaii Axel Rudolph yoor reizigers die niet over middelen beschikken is een zwerftocht door het land der Pharao's zeker geen plezierreis. George Resell wist er van mee te praten, Marschen over slechte wegen in gloeiende zonnehitte; vuil, walglijk riekend water; insectenplagen en rauwe maïskolven als'voedsel dat waren zoo de dagelijks terugkeerende bezoe kingen, die hem vergezelden op zjjn tocht. Na een paar dagen verwenschte hij zijn ondoordacht be sluit en toen hij na verloop van anderhalve week eindelijk met doorgeloopen voeten over de Nijlbrug Cairo binnenhinkte, voelde hij zich verdord en uit= geteerd als een mummie. Hij had kunnen huilen van woede en vertwijfeling, maar evenmin als elders is in Cairo met huilen brood te verdienen. Hij moest aanpakken en wijl hij vast besloten was de verdere reis naar Port Said per spoor af te leggen, moest hij zooveel trachten te verdienen dat hij zijn reisgeld kon sparen. De eerste nachten sliep hij in een nis in den muur van het havenhoofd. Op den dag strompelde hij den bazar rond of door de straten, bestal hier of daar een ezel van een wortel, of een koopman van een handvol aardnoten en trachtte met bedelen een paar penny's bij elkaar te krijgen. Het laatste gelukte slechts zelden, want de lange politieagenten sloten weliswaar hun oogen als de fellahjongens bp het station en de hotels de reizigers huilend omzwerm den en om geld bedelden, maar zij dreigden met hun stok, als een Europeaan het waagde zich bij die wolvenbende aan te sluiten. Een blanke mocht nu eenmaal niet bedelen. Hij mocht nog zoo aan lager wal zijn in Egypte behoorde hij een „heer" te blijven, evenals overal elders in het oosten. De nood maakt echter vindingrijk en al was George Resch geen genie, een domkop was hij evenmin. Een paar dagen lang doolde hij hongerig in Cairo rond, totdat zijn wonden genezen waren en hij zich thuis begon te voelen in de stad. Toen begon hij energiek naar werk uit te zien. Het was niet gemakkelijk iets te vinden, maar toch slaagde hij eindelijk. Op zijn zwerftochten had hij vriendschap ge sloten met een jongen fellah, die kranten verkocht aan de vreemdelingen een van de duizenden Ali's. Deze Ali was even lui als geslepen en nog niet lang in dit belangrpke onderdeel van het krantenbe- drijf. Zijn zaken gingen slecht niet alleen snoepten zijn oudere en meer ervaren kameraden hem alle klanten voor zijn neus weg, doch bovendien kon hij de vreemde opschriften der kranten niet lezen en uitschreeuwen een handicap, die zijn omzet be duidend drukte. Ali kwam op zekeren dag op het idee, dat de hongerige vreemdeling, met wien hij kennis had ge maakt bij den stadsmuur, een uitstekende compag non voor hem zou zijn. Hij overtuigde zich eerst dat George werkelijk de Engelsche, Duitsche en Fran- sche namen der kranten kon lezen en kwam toen met een grootmoedig voorstel aan: „Ik geef je te eten en eiken dag zooveel kranten, als je wenscht. En jij betaalt me twee-derdeii van alles wat je ont vangt, ook van de fooien!" George Resch greep toe het was voorloopig zijn eenige kans om iets te verdienen. Reeds dien zelfden dag verscheen hij met een pak kranten aan de vreemdelingenhotels en van dien dag af leefde Ali voorloopig als een man van aanzien. Hij haalde de kranten af, droeg ze aan zijn Europeeschen com pagnon over en verluierde de rest van den dag in de schaduw van een huis of verdobbelde zijn verdienste met de andere fellahjongens. De blanke compagnon zorgde voor de rest Allah wilde het zoo Ali kon de zaken zonder zorg aan zjjn compagnon overlaten. Hij kon goed tellen en evengoed rekenen en zelfs met de fooien kon hij hem niet bedriegen. George ontdekte spoedig, dat Ali nog geslepener en handiger was, dan hij vermoedde. Ali wist eiken avond precies hoeveel fooi hij ontvangen had, nog beter dan hij het zelf wist, want hij moest eerst zijn ontvangsten nog tellen. Ali had daar een klein kunst- je op gevonden. Hij zond vier kleine fellahjongens om KORTE INHOUD VAN 'T VOORAFGAANDE: Het Duitsche opleidingsschip Gefion is in Maart 1913 voor een reis van twee jaar de haven van Flensburg uitgevaren. Detlev Sommer, een zoon van een armen boekbinder, bevindt zich aan boord. Na eenige maanden verneemt men niets meer van den machtigen vijf master en wanneer ten slotte 'n jaar verloopen is, worden schip en bemanning als verloren beschouwd. Alleen de moeder van Detlev en een jeugdvriendin, llaune Holk, een dochter van Flensburgs burgemeester, hebben het volste vertrouiven in zijn terugkeer. Aan de Malabarkust ontmoet de Britsche districts-controleur een jongen Europeaan, die zich Vidhaja noemt.. De jongen ver staat geen woord Engelsch, doch spreekt vloeiend Hindostanscli en Malabaarsch. De controleur leidt hem voor de Engelsche autoriteiten in Bombay. Al spoedig blijkt, dat hij geen Engelschman is. Men krijgt den indruk, dat hij z'n geheugen verloren heeft, waarom men hem bij de verschillende consulaten laat brengen om z'n nationaliteit vast te stellen. Vidhaja verlaat plotseling z'n begeleider en snelt weg. Hij volgt een zeeman, George Resch geheet-en, die hem op een der consulaten in het Duitsch heeft aangesproken. Deze stelt den kapitein van z'n boot voor den jongen mee nxiar Duitschland te nemen. Op zee breekt een geweldig onweer los de bliksem slaat in het schip, waardoor de kapitein om het leven komt. George Resch weet zich op een vlot te redden. Vidhaja is geheel uitgeput door een boot opgepikt. Hij spreekt nu weer Duitsch, doch weet niets meer omtrent z'n verleden. Hij noemt zich Dan, daar Resch hem zoo gedoopt had. George Resch ontmoet een jaar later in Alexandra een Duitscher uit FlensburgWalter Rommel, die hem vertelt, dat de dochter van Flensburgs burgemeester met zijn zoon getrouwd is. George wil zich liever niet bekend maken en geeft zich daarom uit voer Detlev Sommer, 'n naam wélken hij in Dan's dagboek gelezen had. beurten achter hem aan en dezen stonden er met hun neus op, als George een krant verkocht en geld ont ving. Als loon voor die spionnendiensten ontvingen zij ieder een deel van de fooien, hetgeen Ali nog altijd voordeeliger vond, dan zijn compagnon de mogelijk heid te laten hem te bedriegen. George Resch liep zich in 't zweet en schreeuwde zijn keel schor. Spoedig leerde hij de geheimen van het vak kennen waar en hoe laat de meeste kran ten werden gekocht, waar men schoon-gelezen bla den kon vinden om ze opnieuw te verkoopen en hoe men de koopers stilzwijgend kon pressen een kleine fooi te laten zitten. Zijn verdiensten waren gering, maar ten minste toereikend voor zijn sobere behoeften. Hij kon zelfs nog iets'overhouden, want voor zijn eten behoefde hij geen geld uit te geven. Daar zorgde Ali voor en inderdaad met bewonderenswaardige virtuositeit. Waar hij de dadels, sinaasappelen, maïsbrood en palmpitten vandaan haalde vertelde hij niet, maar zijn spitsboevenlachje vemed, dat hij het met de eerlijkheid zoo nauw niet nam. Meermalen bespotte Resch zichzelf, omdat een bevaren matroos als hij loopjongen speelde voor een halfvolwassen fellah en even vaak maakte hij zich zóó woedend over zijn vernederenden toestand, dat hij zijn principaal bij den kraag nam en hem een stevig pak slaag toediende. Maar daar gaf Ali niet om. Hij huilde erbarmelijk, --chudde het pak slaag van zich af als een druipnatte liond de waterdruppels, liet zijn witte tanden zien en verscheen den volgenden morgen opnieuw met zijn pak kranten. George Resch kon er nooit toe be sluiten ze hem voor de voeten te werpen, hoewel hij er grooten lust toe had. Als hij dacht aan die voetreis van Alexandrië naar hier rilde hij en het denkbeeld dat hij nu nog eens honderdtwintig of misschien nog meer kilometers naar Port Said zqu moeten loopen, maakte hem^iek. Hij hield dus vol ■li eindelijk brak de avond aan, waarop hij alle zuur verdiende muntstukken bjj elkander telde en tot de verheugende bevinding kwam, dat hij juist genoeg bezat voor een spoorkaartje. Tevergeefs bood Ali huilend aan voortaan de fooien -amen te deelen. Tevergeefs ook deed hij ten slotte lolieel afstand van de fooien. George Resch verbrak le vennootschap en stapte den volgenden morgen n den trein naar Port Said. En dienzelfden middag onderging hij een kort verhoor aan het Duitsche consulaat, waar hij zich had aangemeld, ten einde in het bezit te komen van geldige identiteits bewijzen. George Resch had zich nooit voor kunnen stellen dat zijn valsche rol hem zoo gemakkelijk zou af gaan. Het langdurig verhoor was bevredigend ver loopen, maar toch weifelde de ambtenaar nog, die hem te woord stond. „Nu ja, dat u Duitscher bent, geloof ik nu wel. En dat u uw papieren verloren hebt neem ik ook nog aan, ofschoon dit vaak voorwendsels zijn tot berei king van zekere oogmerken. Maar hoe maakt u aan nemelijk, dat u inderdaad Detlev Sommer bent?" George Resch krabde zich met een onschuldig gezicht het hoofd. ,,Ja, daar zou ik eerst voor naar Flensburg moeten reizen. Daar zijn getuigen genoeg, die het u hunnen bevestigen." „Bent u in Flensburg geboren?" vroeg de ambte naar plotseling. „Jawel," antwoordde George Resch," „maar ik ben er nu al twaalf jaar vandaan." De ambtenaar nam een blad papier en trok er een paar potloodstrepen op. „Kijk eens, vriend, dit verbeeldt de Flensburger haven. Waar ligt nu de Noorderpoort?" „Hier," wees George zonder aarzelen. Hij nam ook een potlood en trok eveneens een paar strepen op het papier. „Dit is de Holm. En hier loopt de Noorderstraat. En daar is de Noorderpoort." De ambtenaar glimlachte. „Dat klopt, beste vriend. Weliswaar is de streek me vreemd, maar in Flensburg ben ik toevallig een beetje bekend. Detlev Sommer is uw naam? Geboren?" „Den twintigsten December 1897, meneer." „Wacht dan een oogenblik. Ik zal u een voorloo- pigen vrijpas geven om in Duitschland te komen." George Resch was voldaan. Zijn opzet was gelukt. En thans zou het hem niet al te moeilijk vallen een schip te vinden. In ieder geval was hij van de zwarte lijst verdwenen. Hij zette zich op een stoel, zonder ook maar een oogenblik te vermoeden welke ver rassing men hier voor hem in petto had. Plotseling ging de deur van de wachtkamer weer open. „Meneer Sommer?" vroeg de ambtenaar, ter- Wijl hij haastig binnentrad. „Meneer de consul wenscht u even te spreken." Georg Resch voelde zijn hoop neerslaan. Het was geen goed teeken, als de consul het noodig vond zich persoonlijk met zijn geschiedenis in te laten. Hij volgde den ambtenaar naar de werkkamer van den consul en het volgende oogenblik was hij alleen met den hoogsten vertegenwoordiger van het Duitsche rijk in Port Said. Eenigszins tot zijn verrassing knikte de consul hem vriendelijk toe. „U bent dus de matroos Detlev Sommer, geboren den twintigsten December 1897 in Flensburg?" „Jawel, meneer de consul," antwoordde George een beetje bedremmeld. „Waar wonen uw ouders?" „Slotstraat nummer negenenveertig." Geen trek op het gelaat van den ambtenaar ver ried, dat hij dit adres zooeven in 'n brief had gelezen, dien hij een paar dagen geleden ontvangen had. „Hoe lang bent u uit uw geböorteplaats weg geweest „Twaalf en een half jaar, meneer de consul. En nu zou ik wel eens terug willen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 22