KEES DE VERHUIZER
door Herman Michels
De baas was vandaag een beetje uit zijn lmmeur.
Zooeven, toen ze liard aan 't zwoegen waren
om 't huisraad van een groot gezin op den
Singel in te laden, was er een zware verhuisauto van
Blijdenstein voorbij gedaverd. De grond had ge
dreund en onwillekeurig hadden zij uit een soort vak
belangstelling even gestopt en den gloednieuwen
wagen nagekeken.
En toen hadden de heide vaste knechts van baas
De Leeuw, bijgenaamd Kees de Verhuizer, tersluiks
een blik naar hem geworpen. Die had natuurlijk ook
gezien, dat z'n vroegere compagnon er weer een
nieuwen wagen bij had.
Dat moest „den ouwe" pijn doen. Niet, dat hij af
gunstig van aard was, maar de manier, waarop het
compagnonschap nu vijfentwintig jaar geleden ver
broken was, de geslepen manier, waarop Blijdenstein
het grootste gedeelte van het gemeenschappelijk
bezit had medegenomen, hém de oudste paarden en
den meest versleten wagen latend, zie je, dat zat hem
lieden ten dage nog dwars.
Nu reed Blijdenstein met motortractie, woonde in
een groot heerenhuis en reed in z'n eigen auto, terwijl
hij nog altijd in een ongezellige pensionkamer
's avonds doodmoe gesjouwd ging slapen. In een on
gezellige pensionkamer, ja, want voor trouwen had
hij geen gelegenheid gehad, eerst niet, omdat hij voor
vader had moeten zorgen, die tijdens het werk een
ernstig ongeluk had gekregen, waarvan hij invalide
was gebleven, en later niet, toen liij tegen de steeds
sterker wordende concurrentie van zijn ouden com
pagnon moest vechten van den vroegen morgen tot
den laten avond. Het was hem misschien ook anders
gegaan als hij getrouwd was geweest. Een paar zoons,
zooals Blijdenstein, die hard hadden meegewerkt
Nu maar niet meer peinzen, 't was weer aanpakken
geblazen. Al z'n aandacht werd weer gevraagd en de
oude baas zwoegde voor twee.
Om vier uur was het vrachtje over en de mannen
wischten het zweet van hun voorhoofden.
Morgen hebben we er twee. We beginnen met een
kleintje, Bembrandtstraat 65, beneden. Tot morgen
mannen."
„Morgen de 10.000ste," zei hij tot zichzelf toen hij
's avonds over zijn weinig uitgebreide boekhouding
zat gebogen. Onwillekeurig gingen zijn gedachten
naar het aardige vrouwtje, dat zijn 10.000ste klant
zou zijn. Hij zag in gedachten het levendige menschje
voor hem, dat hem een week geleden had laten komen
om „op te nemen". Een paar grijze haren had hij tus-
schen het donkere krulhaar van de vrouw gezien. En
verder had hij geconstateerd, dat ze had gehuild.
Gezellig was het er echter geweest en hij had er
langer gezeten dan hoog noodig was. Dat kon hij niet
helpen, want ze had een kop koffie ingeschonken
zooals hij niet dikwijls kreeg. „Dat is wat anders dan
dat cielioreibrouwseldat mijn hospita me voorzet,"
had hij waardeerend gezegd.
Waarom hij zoo gek was geweest om een daalder
van den eigenlijken prijs af te doen, begreep hij niet.
Maar spijt had hij er niet van en in de volgende dagen
had hij telkens weer het blijde gezicht voor zich
gezien, dat ze toen even had gezet. En zonderling
genoeg, hij had er naar verlangd, dat dit karweitje
aan de beurt zou zijn.
„Ouwe bok," schold hij gemoedelijk in zichzelf.
„Drieënvijftig en dan nog een weeke plek in je hart
Laat naar je kijken!"
Hij sloot zijn boeken en ging voor den gebarsten
spiegel boven de waschtafel staan, bekeek zijn gezicht
eens critisch. 't Viel mee. Wel stond er duidelijk op
geschreven, dat de eigenaar in z'n leven den kost niet
voor niets had gekregen. Maar leelijk was hij niet,
dat zag hij wel.
Wat moet dat gezellig zijn als je thuis een vrouw
vindt, die je kleeren schoonhoudt en je eten kookt;
niet voor die ongelukkige vijftig gulden, die hij liier
betaalde, maar omdat ze bij je hoort en. nu ja,
natuurlijk van je houdt. Zoo heette dat nu eenmaal.
,,'k Geloof, dat ik malende raak," onderbrak hij
zijn gedachten hardop, ,,'k Zal maar eens naar de
«PST.",ijl ffl'lTTBBI
paarden gaan kijken, dat is m'n bedrijfskapitaal.
Beter dan op dien nonsens te broeien."
Toch had de baas den andereu dag niet zijn oudste
plunje aan zooals gewoonlijk, maar zijn „tusschen-
beide". Monter stapte, hij bij juffrouw Kruiswijk
binnen om een begin met het transport te maken.
Meteen viel het hem op, dat ze weer gehuild had.
„Wat schort er toch aan, juffrouw?" vroeg hij een
beetje vertrouwelijker dan hij gewoon was om zijn
klanten aan te spreken. „Moet je soms verkassen
tegen je zin?"
Toen kreeg hij te hooren, dat een groote fabriek
aan de achterzijde de huizen had opgekocht en deze
thans voor bergplaats ging inruimen. En verder, dat
zij van haar geboorte af in dit huis had gewoond,
tweeënveertig jaar lang! Van tijd tot tijd hoorde hij
een onderdrukten snik en hij kreeg medelijden met t
bedroefde vrouwtje voor hem.
Er viel hem ineens een glorieuze gedachte in.
„Hoor eens," zei hij plotseling, „je huisje kan ik
niet voor je behouden, maar ik verhuis je gratis,
omdat je mijn tienduizendste klant bent. Reclame,
ziet u."
Wonderlijk, hoe een menschengezicht kan op
klaren. Hij klopte haar eens gemoedelijk op den
schouder, doch was meteen zoo verdiept in het
bekijken van de leuke krulhaartjes bij haar slapen en
het frissche vrouwengezicht voor hem, dat hij vergat,
zijn hand van haar schouder te halen.
,,'k Geloof, dat de baas z'n dag heeft," zeiden de
mannen verwonderd tegen elkaar. Maar' nog meer
verbaasden ze zich, toen ze hoorden, dat hij de tweede
verhuizing aan hen alléén overliet. Dat had hij nog
nooit gedaan. Hun goed, ze konden het zelf ook wel
met een extra-hulp.
En terwijl de mannen 's middags het tweede
vrachtje opknapten, kroop de baas bij nummer één
over den vloer. Hij spijkerde het zeil vast en hing de
gordijnen op. Samen versjoirwden zij meubels en om
acht uur 's avonds was het in het nieuwe huisje van
juffrouw Kruiswijk haast even gezellig als in haar
oude.
- Toen maakte zij een paar boterhammen klaar en
hij at voor het eerst in zijn leven eens echt gezellig.
„Waarom doet u dat allemaal voor mij?" vroeg zij
toch een heel, héél klein beetje achterdochtig, on
danks dat zij aan zijn eer
lijke gezicht wel kon zien,
dat hij van het goede soort
was.
Later verwonderde hij
zich er over, dat hij op die
vraag zoo jongensachtig
bad gebloosd. Drieënvijftig
jaar en dan kleuren als
'n schooljongen. Maar toen
ze nog even rustig hadden
nagepraat dien avond, had
zij toch voldoende antwoord
haar vraag gekregen,
hoewel indirect. Want Kees
de Verhuizer had eerst
Verteld van zijn harden ar
beid, z'n heele leven lang.
Eerst mét vader, toen vóór
vader, illij sprak met vuur
en gloed, want hij hield
van zijn vak. En ze had ge
hoord van zijn tegenslag,
van zijn ongezellig leven als
pensiongast. Ook, dat hij
het hier zoo gezellig vond.
Toen was hij plotseling
opgestaan en was na een
korten groet weggegaan.
Maar het is tusschen
Kees de Verhuizer en -Mina
Kruiswijk toch goed gé
worden. Hij vond nog een
koperen vaasje in den wa
gen, of misschien had hij
dat wel expres achtergehou
den om nog eens terug té
kunnen komen. En toen....
Nou ja, Amor is nu een
maal een pienter ventjedie
ziet best kans om twee een
zame menschen den weg te
wijzen naar een late, maar
gelukkige liefde!
DE MOLEN TE
TIENHOVEN