EEN SCHI
1LT UIT....
ROMAS
VERVOEG dereerd zitten en keek hem
met een afkeurend hoofd
schudden aan. „Kom, kom,
meneer Sommer, waarom toch al die uitvluchten?
Gelooft u nu werkelijk mij om den tuin te kunnen
leiden? U maakt een grapje, of.... of" hij
dacht plotseling aan de geschiedenis van Detlev
Sommer's geheugenverlies „of u is nog wat
zenuwachtig."
DERTIENDE HOOFDSTUK
van
Axel Rudolph
Het glimlachje, waarmee meneer Hommel zijn
vriend had aangehoord, drukte aanvankelijk
verbazing uit, daarna verrassing en ten slotte
ontsteltenis. „Wat zegt n?" stamelde hij. „Niet mee
naar Flensburg? Terwijl uw ouders en zooveel anderen
met vurig verlangen op onze aankomst wachten?"
„Op mijn aankomst niet," viel George Kescli hard
uit. „Ik zal het u maar terstond bekennen: ik ben
niet de man, voor wien ik mij uitgeef. Ik heet niet
Detlev Sommer en evenmin heb ik ooit op de Gefion
gevaren."
Er ontsnapte George Resch een zucht van verlich
ting. Het ergste was eruit. Zij zaten alleen in den
coupé en hij verwachtte, dat zijn reisgezel op zou
springen en verontwaardigd
tegen hem zou uitvallen.
IPHTSTF Haar hij vergiste zich: me-
AGnl5 1t neer Rommei bleef gemoe-
Zenuwachtig was George Resch inderdaad. Nu
eens vliegensvlug sprekend en dan weer hakkelend
vertelde bij een zonderlinge geschiedenis: zijn kennis
making met „Dan", het vergaan van de Vega, de
dood van Dan, de ontdekking van het dagboek,
zijn desertie van de Cardiff en eindelijk de
ellende, die ar op gevolgd was. En intusselien snelde
de trein voort en toonde meneer Rommel een steeds
oiuloorgrodel ij ker gezicht. Pie arme jongen scheen
door die snel op elkander volgende gebeurtenissen
opnieuw min of meer geschokt in Alexandrië en
tijdens het scherpe en diepgaande verhoor voor den
Zeeraad had hij anders afdoende bewijzen gegeven
van een helder verstand. Enfin, die inzinking
kwam hij wel weer te boven als eerst zijn
leven maar in geordende banen was teruggekeerd....
„Luister eens, m'n beste jongen," begon hij
gemoedelijk. „Als je mij die geschiedenis in Alexan
drië verteld had, of gistermiddag in Cuxhaven, dan
zou ik misschien getwijfeld hebben. Maar zóó on-
noozel ben ik niet, dat ik nu geloof sla aan een
haastig verzonnen verhaal. Geloof me nu, dat alles
in orde is in Flensburg. Ik begrijp het best, je ziet erg
tegen dat weerzien op. Twaalf jaren is een lange
tijd en een zeeman houdt niet van sentimenteele
geschiedenissen. Misschien wel, omdat ie zoo senti
menteel is. Ga nu maar gerust mee je zult eens
zien hoe prachtig alles in orde komt. Je moeder
en vader zijn voorbereid door Raune en ik weet
zeker, dat zij zich thans inprenten dat zij zich flink
moeten houden tegenover jou. Wees niet kleiner dan
zij. En vertel hun vooral geen dwaze verhaaltjes.
Meneer Rommel lachte en George Resch zat
een oogenblik perplex. Die dwaas geloofde hem
niet eens! „Maar begrijp me dan toch," viel hij
wanhopig uit, „m'n eigen ouders zijn allang
„Verlangend om je terug te zien," vulde meneer
Rommel hartelijk aan. „En nu, basta! Hier is
Flensburguitstappen, beste jongen. Je zult vandaag
heel wat gelukkige menschen in Flensburg zien."
George Resch begreep tot zijn ontsteltenis, dat
de trein in Sleeswij k had gestopt, zonder dat hij
het had opgemerkt. Alle verzet was nutteloos
geweest hij kon alleen nog vluchten, of zich ge
wonnen geven.
„Vluchten," dacht hij grimmig, „kome wat
kome.
Op dat oogenblik stopte de trein. En op het
perron zag hij een menigte op zijn coupé toe-
stormen, die niet te ontvluchten wés en aan wie hij
zich alléén maar gewonnen kon geven.
In Flensburg had het gerucht, dat er een op
varende van de Gefion in het vaderland was terug
gekeerd, koortsachtige opwinding gewekt. Velen
twijfelden weliswaar aanvankelijk aan de waarheid
van die verheugende mare, maar die twijfel verdween,
toen de Hamburgsche en Flensburgsche kranten
KORTE INHOUD VAN '2' VOORAFGAANDE:
Het Duitsche opleidingsschip Gefion is in Maart 1913
voor een reis van twee jaar de haven van Flensburg
uitgevaren. Detlev Sommer, een zoon van een armen
boekbinder, bevindt zich aan boord. Na eenige maanden
verneemt men niets meer van den machtigen vijf master
ten wanneer ten slotte 'n jaar verloopen is. worden schip
en bemanning als verloren beschouwd. Alleen de moeder
van Detlev en een jeugdvriendin, Raune Holk, een
dochter van Flensburgs burgemeester, hebben het volste
vertrouwen in zijn terugkeer. Aan de Malabarkwst
ontmoet de Britsche distr icts-controleur een jongen
Europeaan, die zich Vidhaja noemt. De jongen ver
staat geen woord Engelsch, doch spreekt vloeiend
Hindostansch en Malabaarsch. De controleur leidt
hem voor de Engelsche autoriteiten in Bombay. Al
spoedig blijkt, dat hij geen Engelschman is. Men
krijgt den indruk, dat hij z'n geheugen verloren heeft,
waarom men hem bij de verschillende consulaten laat
brengen om z'n nationaliteit vast te stellen. Vidhaja
verlaat plotseling z'n begeleider en snelt weg. Hij volgt
een zeeman, George Resch geheeten, die hem op een
der consulaten in het Duitsch heeft aangesproken.
Deze stelt den kapitein van z'n boot voor den jongen
mee naar Duitschland te nemen. Op zee breekt een
geweldig onweer los de bliksem slaat in het schip
waardoor de kapitein om het leven komt. George Resch
weet zich op een vlot te redden. Vidhaja is geheel
uitgeput door een boot opgepikt. Hij spreekt nu weer
Duitsch, doch weet niets meer omtrent z'n verleden.
Hij noemt zich Dan, daar Resch hem zoo gedoopt had.
George Resch ontmoet een jaar later in Alexandrië
een Duitscher uit Flensburg, Walter Rommel, die hem
vertelt, dat de dochter van Flensburgs burgemeester met
zijn zoon getrouwd is. George wil zich liever niet bekend
maken en geeft zich daarom uit voor Detlev Sommer,
'n naam welken hij in Dan's dagboek gelezen had. De
zoon van Walter Rommel, Raune's echtgenoot, is
overleden. Raune zet zijn zaken met behulp van den
ouden professor voort. Op haar verzoek stelt Rommel
alle pogingen in het werk Detlev Sommer terug te
vinden. George Resch heeft op het Duitsche consulaat
te Port Said op den naam van Detlev Sommer een
reispas en een passagebiljet naar Duitschland ge
kregen. Dan is op een walvischvaarder terechtgekomen.
Zijn geheugen keert heel langzaam terug. II alter
Rommel komt George van de boot afhalen en neemt
hem mee naar Flensburg. Terwijl zij het plaatsje
naderen, vertelt George hem z'n werkelijken naam.
met bijzonderheden verschenen. De menschen ver
drongen zich voor de aanplakborden der bladen,
voor het gemeentehuis, en niet het minst voor
de woning van Willem Sommer, bespraken het
sensationeele nieuws en rakelden de reeds vergeten
geschiedenis van de Gefion nog eens op.
Het was een gebeurtenis voor Flensburg, die alle
andere nieuwtjes naar den achtergrond verdrong en
zoodra bekend werd, dat Detlev Sommer door den
Zeeraad Was gehoord en naar zijn ouderlijk huis
terug zou keeren, maakte de stad zich op om hem
feestelijk te ontvangen. De vlaggen werden uitge
stoken, de huizen versierd en de bescheiden
woning van Willem Sommer door vrienden en be
kenden in een geurenden bloementuin herschapen.
Op den dag. dat Detlev Sommer thuis werd ver
wacht, was er reeds vroeg een menigte menschen
op de been. De straten hadden een Zondagsch aan
zien en tegen het tijdstip, dat de Hamburger snel
trein binnenreed, had de halve stad zich aan het
station verzameld. Op het perron bevonden zich de
autoriteiten en notabelen en wachtten ongeduldig
de verschijning van den trein af.
De wijzers van de stationsklok verschoven zich
tergend traag. Doch eindelijk ging er een gemompel
door de menigte: de trein Was in aantocht. De
wachtenden op het perron traden naar voren, de
.esprekken verstomden en met gespannen aandacht
zag men den trein het station binnenrijden. Op het
zelfde oogenblik gingen er buiten stemmen op en
verwelkomd door het gejubel van een duizendkoppige
menigte stapte meneer Rommel uit den trein. Hij
lachte verheugd en keek triomfantelijk naar zijn
beschermeling om.
George Resch zag er even bedrukt als verschrikt
uit en verwenschte zijn goeden vriend om die
luidruchtige ontvangst. Aan een vlucht of pro
testen viel al niet meer te denken, de gebeurtenissen
stormden op hem aan en sleepten hem mee.
„Welkom in Flensburg, meneer Rommel," hoorde
hij een heer zeggen, die getooid was met een
ambtsketen. „Is deze meneer Detlev Sommer?"
De burgemeester, vergezeld van den directeur
der Vereenigde Flensburger Reederijen, schudde
eerst meneer Rommel de hand en trad vervolgens
op George Resch toe. „Hartelijk welkom thuis,
meneer Sommer. Namens de heele burgerij wensch
ik u geluk en heet ik u hartelijk welkom in uw
vaderstad."
George Resch dankte bedremmeld en zag zich
tientallen handen toegestoken.
„Waar blijven nu. vroeg meneer Rommel,
met een zenuwachtigen blik in het rond. De
burgemeester nam hem ter zijde. „Ik ben vanmorgen
persoonlijk bij de ouders van meneer Sommer
geweest, meneer Rommel. U begrijpt wel dat het
geweldige nieuws hen diep heeft geschokt. Juffrouw
Sommer is gedeeltelijk verlamd, zooals u misschien
weet en het leek niet raadzaam haar aan zooveel
opwinding bloot te stellen. We hebben het wen-
schelijker geacht hen thuis te laten. Zoo'n intiem
en schokkend weerzien kan beter binnenshuis plaats
vinden, waren wij van meening."
Meneer Rommel knikte. „En mijn schoondochter
Raune, meneer Abbs?"
„Die is bij juffrouw Sommer gebleven," ant
woordde de burgemeester. Hij wendde zich weer
tot George Resell, die zich al die drukte als ver
wezen liet welgevallen. „En zullen we nu gaan,
meneer Sommer? De eer en het genoegen u naar
huis te rijden heb ik me door niemand willen laten
ontnemen. Mijn wagen staat buiten; wilt u mij
maar volgen?"
George Resch knikte en verliet met knikkende
knieën het perron. Daarbuiten ging een jubelend
geroep op, de burgemeester lichtte lachend zijn
hoed op en maakte een uitnoodigend gebaar naar
zijn auto. Plotseling begonnen de menschen op te
dringen zij omringden den auto en George Resch
zag zich opnieuw vele handen toegestoken. In zijn
ooren klonken lachende en verbaasde uitroepen.
„Weer thuis, Sommer! Dat heb je er goed af
gebracht."
„Hé, ouwe jongen Detlev, ken je me nog?"
„Kerel, wat ben je stevig uit de kluiten gegroeid!"
„Maar dat is hij toch niet?" hoorde hij een teleur
gestelde vrouwenstem vragen. „Detlev Sommer zag
er toch heel anders uit
Rond den auto ging luid gelach op. „Wat dacht
je, vrouw Jensen, dat hij er nog uitzag als in
negentien-dertien? Ben je zelf soms ook niet ver
anderd in die twaalf jaren?"
„Detlev Sommer?" vroeg het volgend oogenblik
een bedeesde heer naast het portier. „Herinner je je
mij nog? Wij waren samen op school. Franz Christen-
sen."
George Resch keek op. „Franz Christensen,"
echode hij werktuiglijk, met het dagboek van
Detlev Sommer voor oogen. „Ja zeker. Je woonde
in de Mariastraat op nummer negentien."
De meneer lachte verheugd en drukte met beide
handen die van George.
M