W EEN SCHIP ZEILT UIT.... HET ZUUR IN UW MAAG ZOU EEN GAT IN HET VLOERKLEED KUNNEN BRANDEN Uiv stem wordt bedreigd 4T 26 Wanneer Uw spijs vertering U pijn be zorgt, ligt de oorzaak hiervan meestal in een teveel aan zuur in Uw maag. Weet U. dat dit zuur zoo krachtig is. dat het een gat zou kunnen branden in een dik pluche vloer kleed Dit is bewe zen door scheikundi gen. Zij druppelden Origineele foto van een wat zoutzuur (dat de- vloerkleed, verbrand zelfde samenstelling door maagzuur. heeft als maagzuur) op een karpet en dit zuur brandde hierin inderdaad een gat van 15 cm. Indien dit reeds het geval is met een vloerkleed, zult U zich kunnen voorstellen, welke uitwer king dit zuur heeft op Uw maag. Bevrijdt U zelf van dit zuur door na den maaltijd - of steeds wanneer U pijn voelt - Digestif Rennie pastilles te nemen. Rennie is een pastille, die gemakkelijk in den mond oplost, zich dan met het speeksel ver mengt en daardoor een onmiddellijke uit werking heeft. Het bevat bestanddeelen, die het zuur absorbeeren en neutraliseeren, en andere bestanddeelen, die de spijsver tering krachtig bevorderen en zoodoende voorkomen, dat zich weder overtollig zuur vormt. Digestif Rennie pastilles zijn zeer smakelijk en dan ook bijzonder prettig te nemen. Digestif Rennie Pastilles zijn verkrijgbaar bij alle apothekers en erkende drogisten a f 0.40 per pakje en f 1.25 per groot pak. is Uw gelaat, wanneer het jong en stralend de wereld tegenladit. Ver hoog de schoonheid van wangen en lippen door Khasana Rouge en Lip penstift. Beide zorgen voor een jeug dig en gezond uiterlijk; ze zijn tegen weer en water bestand en kissproof. Voor een discrete kleur: Superb, voor een levendige kleur: corail of car- min, voor een zongebruinde teint Khasana-Soleil. Vervolg van blz. 23 Fl.l.-,-.35v Fl. 1.25,-.75,-.35 GeneroalvertegenwoordigingJ. WINKEL JZN., Den Haag, Merwedestraat 47 Dahn bracht werktuiglijk zijn hand aan zijn voorhoofd. Hij moest zijn ge dachten verzamelen de chaos in zijn hoofd was nooit zoo groot geweest als thans. „Hebt u. hebt u hem gezien?" bracht hij met moeite uit. „Natuurlijk. Ik was in Flensburg toen hij aankwam." „Detlev Sommer?" Deze vraag klonk bitter en Raune begreep niet, waarom haar hart plotse ling zoo onstuimig begon te kloppen. „Jawel, Detlev Sommer." Dahn schudde zijn hoofdhij begreep het niet. „En zijn ouders?" hernam hij met een zucht. „Wel, die leven allebei nog. Zij waren dol gelukkig en zijn het nog. Maar u hebt mij nog geen antwoord gegeven op mijn vraag van zooeven, meneer Dahn. Hebt u Detlev Sommer gekend?" „Ja, ik kende hem," antwoordde hij dof. „Waarvan?" hield Raune aan. „Van het uitvaren van de Gefion. Zeventien Maart negentiendertien. Van den dag, toen u in een lantaarnpaal klom en naar hem wuifde." „Dus u was van het uitvaren getuige? Ik begrijp het niet goed. Ik ken u toch niet. Op welke school bent u eigenlijk in Flensburg geweest?" Het antwoord was eruit, voor Dahn zich rekenschap had gegeven van het gevaar, dat hij opriep. „Op de Revent- lowschool, mevrouw." „Neen," viel Raune plotseling zenuw achtig uit. „Dat klopt niet. Daar was ik zelf op school en ik heb al mijn school makkers goed gekend. Maar u niet niemand althans, die uw naam droeg." Zij meende dat zij eindelijk een ver klaring had gevonden voor de raadsels, die dezen zonderlingen matroos om gaven. De man was óf een bedrieger, óf hij was niet goed bij zijn hoofd. „Misschien had ik in dien tijd een anderen naam, mevrouw," hakkelde Dahn. Hij voelde zich hoe langer hoe minder op zijn gemak en stond plotse ling op. „Het spijt me, maar ik moet weg naar Flensburg. Ik wil Detlev Sommer persoonlijk zien." Raune was ook opgestaan. Zij stonden oog in oog en reikten elkander werk tuiglijk de hand. En bij die aanraking voelde Raune zich plotseling zwak wor den. Het wantrouwen van zooeven ver dween en maakte plaats voor onrust en angst. Het was of iemand haar influis terde, dat zij die vreemde hand moest vasthouden, wilde zij het dierbaarste in haar leven niet voorgoed prijsgeven. En onder den indruk van die onverklaarbare ontroering fluisterde zij„Meneer Dahn, wilt u mij beloven spoedig naar Stral- sund terug te keeren?" Het was een vreemde vraag, waarvan zij zelf schrok. En pas toen haar zonder linge gast het huis verlaten had herin nerde zij zich, dat zij er geen antwoord I op had gekregen. Teleurgesteld sloot zij de deur. VIJFTIENDE HOOFDSTUK In het bescheiden huisje van de familie Sommer had het leven reeds lang zijn ouden geregelden gang hernomen. Twee gelukkige oude menschen verheug den zich dagelijks nog in den terugkeer van hun lang doodgewaanden zoon. een bedrieger, die zich echter beijverd had de liefde te verdienen, die men hem toedroeg. „Detlev, er is bezoek voor je," ver scheen Willem Sommer op een mooien Augustusdag in de werkplaats, waar George Resch den ouden man bij zijn werk hielp, ,,'t Is een zeeman, hij kent ie van „buiten"." George Resch legde zijn gereedschap neer en deed zijn hemdsmouwen omlaag. Erg ingenomen was hij niet met derge lijke bezoeken. Het beteekende altijd een eindelooze reeks vragen, waarop hij het antwoord moest liegen. Het was echter al zoo vaak voorgekomen, dat een oude kennis van Detlev Sommer bij hem aan liep, dat hjp zich niet meer ongerust maakte over die ontmoetingen. Hij kende zijn lesje nu uit het hoofd en had niets meer te vreezen. Terwijl hij de werkplaats verliet viel hem echter een gedachte in, waarvan hij schrok. Sommer had een kameraad van „buiten" aangediend dus iemand, met wien hij gevaren had. En Detlev Sommer had slechts één reis gemaakt, waarvan nooit iemand was terugge keerd. In de gang bleef hij aarzelend staan, doch schepte plotseling moed en ging den winkel binnen. Nauwelijks was George Resch over den drempel, toen hij als verlamd van schrik bleef staan. Met één oogopslag had hij zijn ouden vriend van de Vega herkend de man in wiens schoenen hij hier stond en dien hij voor zijn oogen had zien verdrinken, naar hij meende. Hij sloot zijn oogen, opende ze weer en zag dat het géén zinsbegoocheling was. Daar stond Dan Detlev Sommer en zijn lippen bewogen zich. „Ken je me nog, kameraad?" „D a n!" wist George Resch er einde lijk stamelend uit te brengen. „Jij. ben jij het? Leef je dan nog. Dahn staarde hem aan met een blik vol verwijt. „Ja, ik ben het Detlev Sommer. Zooeven ben ik in Flensburg teruggekeerd." George Resch beet zijn lippen tot bloed. „Je moet me gelooveu, Dan, ik had er geen flauw vermoeden van, dat je nog leefde," bracht hij koortsachtig op gewonden uit. „Ik begrijp het zelfs nu nog niet. Ik zag je met eigen oogen Zijn verstikte stem sloeg over van schrik en verbijstering. „Ik werd opgepikt, maar dat hoor je later nog wel eens," antwoordde Dahn koel. „Ik geloof dat we nu eerst iets anders te verhandelen hebben. In Stralsund hoorde ik er van, maar ik had er nog geen vermoeden van, dat jij het was. Zou je me. „Wacht even," viel George Resch hem in de rede. „Hoe ik ertoe gekomen ben, kan ik je in geen paar woorden vertellen, maar ik zweer je dat ik er geen slechte bedoelingen mee had. Ik heb genoeg mijn best gedaan, om althans dit gevolg van de komedie te voorkomen, maar ik had er den moed niet toe. Het zou die beide oudjes gek hebben gemaakt, be grijp je, als ik met de waarheid Was aangekomen." Hij stootte de woorden uit en haalde eensklaps diep adem. „Nu is het uit!" ging hij vastberaden voort. „Ik ga, maar verg niet van me, dat ik hun zelf uitleg geef. Dat laat ik aan jou over hun eigen zoon. Hij zweeg en maakte een beweging naar de deur. Dahn hield hem echter met een handbeweging tegen. „Wacht even, dat heeft den tijd. We kunnen die oude menschen niet over vallen met zoo'n mededeeling. Zeg, dat je een eind met me gaat Wandelen, dan kunnen we de geschiedenis kalm be spreken Opgepast heerenLaten we doen alsof 'f mm al de uitvoe ring is inplaats van generale repetitie. Waarom nu toch dat eeuwige gehoest en keelgeschraap Gelukkig heeft een van de zan gers een groote doos Wybertjes bij zich. En hij deelt ze gul rond Wie zingt of veel moet spreken, moet dagelijks zijn keel verzor gen. Wybert-tabletten houden ie stem zuiver en helder. Alleen in origineele blauwe doozen a 25, 35 en 60 cent. na

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 26