V-
Ten einde raad besloten de jagers dan maar wat konijnen te schieten
langzaam 't machtige hoofd. Onze menschenlucht schijnt in z'n wijdgeopende
neusgaten te zijn gedrongen. Haast op 't zelfde oogenhlik gaan alle koppen
omhoog en 'n fractie van 'n seconde later rent de kudde reeds. De camera
heeft intusschen tweemaal haar werk gedaan, maar de jagers hadden geen
gelegenheid voor een grontyge inspectie. Geen schot is gevallen.
Wij trekken verder over de hruine Veluwe, langs verstuivingen en dennen-
bosc.hjes. Voortdurend zien wij de sporen van wild, maar de dieren zelf
blijven onzichtbaar. Wij zoeken in 't dichte hout en in de luwte. We zoeken
vergeefs.
Bliksems, er moet hier toch wild zijn! Tweehonderddertig a tweehonderd
vijftig herten en hinden, zestig a zeventig reeën en een gelijk aantal mouflons
zijn toch zóó maar niet weg te moffelen! Uren gaan wij in Indianengang,
uiterst voorzichtig door een boschrand en bespieden voortdurend met kijkers
de vlakte.
Tot overmaat van ramp begint 't zachtjes te regenen, 'n Paar zwarte
eksters zoeken verschrikt een andere schuilplaats. Ten einde raad besluiten
de jagers dan maar wat konijnen te schieten en maken zichzelf wijs, dat de
konijnenjacht toch ook wel aardig is. Niet alléén aardig, maar zelfs zéér
noodzakelijk.
Konijnen verorberen dagelijks 'n massa groenvoer per kop. In den herfst,
als 't voer voor 't groote wild toch al zoo schaarsch is, dat moet worden bij
gevoerd (op vaste plaatsen in 't bosch) en de voerveldjes kaalgegeten zijn,
staat 't konijn bij den jachtopziener volstrekt niet in de gunst. „Ze leven ten
Eens per jaar worden de karpervijvers van 't huis „St. Hubertus" afgevischt.
'n Paar konijnen vormden
den eenigen buit.
koste van het grofwild en
van den boer," zegt hij „en
af en toe moet er wat wor
den opgeruimd."
Op de boerderij Oud-
Reemst, waar we de Gelder -
sche koffietafel eer aan
doen, verwisselen de jagers
hun hertendooders met
dubbelloops-jachtgeweren,
stoppen wat patronen in
hun zakken en we stappen
in de Ford en zoeken ons
al rijdend een jachtterrein.
De standing van ons
jachtgezelschap is wel wat
gedaald. Van „jagers" zijn
wij thans gedegradeerd tot
bestrijders van schadelijk
wild, tot konijnendooders.
Zelfs dat zijn we niet eens,
voorloopig zijn we nog
konijnenzoekers. In knie-
hooge heide gaat 't lang
zaam westwaarts, den regen
tegemoet. Daar ritselt iets
vlak bij mij, 'n witgepluimd
Een reuzenkarper van konijn vlucht haastig weg.
wel 20 pand. 'n Vervaarlijke knal van
de donderbus. mis.
Nu geef ik 't u te doen
in zoo n hooge hei met weinig kale plekken 'n konijn
te schieten en dan met dit- slechte weer, als 'n fat
soenlijk konijn in z'n hol schuilt.
De jachtopziener schiet plotseling beide loopen
leeg- »Ik zag de wol vliegen," roept hij. Wij zoeken;
een vet konijntje, kikdood.
Ziezóó, dat is buit nummer één. 't Lood van den
tweeden loop is over de hei gestoven. Nog eenige
malen zenden wij kwantums hagel af. 't Resultaat
is drie konijnen.
Als eindelijk de regen den jachtstoet dwingt de
Ford te bestijgen en te vluchten en wij ons langs
gebaande wegen naar 't jachtslot St. Hubertus
begeven, zien onze verbaasde oogen 'n roedel herten
op twintig pas afstand in 't kreupelhout vluchten.
In snelle, vaart naderen wij 't slot en de vijvers en
deze vijvers zijn 't einde van ons jachtavontuur.
Onder toezicht van een ambtenaar van de Nederl.
Heide Mij. worden eens per jaar de karpervijvers van
t jachtslot afgevischt met de zegen. Wij komen
natuurlijk juist te laat. De laatste trek is gedaan en
't leefnet wemelt van de karpers, die ter plaatse wor
den verkocht. Voorzien van hooge waterlaarzen en
staand in het water toonen de visschers ons hun
vangst. Lr zijn knapen bij van wel twintig pond.
Er zijn veel gasten met auto's uit de buurt en uit
Apeldoorn, die de kans op 'n zoot je karper niet laten
voorbijgaan. En er is karper genoeg. De bezoekers
van vijver en jachtslot van aanstaanden zomer
behoeven 't schouwspel van om een stukje brood
vechtende karpers niet te missen. W. v. d. R.