Steradent ONKOSTENBRIEFJES 20 Slot van biz. 13 POT 50 CT. TUBE 40 CT. DOOS 30 CT. Bij Apothekers en Drogisten. is een idee voor een aardig ijint-Nicolaascadeautje, waarmee U bij bezitters van een kunstgebit stellig alle eer zult inleggen en waarvan dezen iederen dag veel plezier zullen beleven. Het is een handig en practisch gebithakje, waarin men dagelijks zijn kunstgebit een bad kan geven in STERADENT, het universeele reinigingsmiddel voor kunstgebitten, waarvan gratis een proefbusje wordt bijgevoegd. Door zijn fraaien vorm is het bakje een sieraad in de slaapkamer. Het biedt ruimte aan boven- en ondergebit tegelijk, terwijl door het bijzondere ventilatiesysteem er steeds frissche lucht in kan toetreden. Het bakje is van matglas, zoodat men aan den buitenkant het gebit niet kan zien. En het is niet duur ook. Stort slechts 50 cent op Postrekening Xo. 118638 van N.V. Handelmaat schappij Reckitts, Pharm. afd., De Bilt en WIJ ZORGEN DAT HET OMSTREEKS SINT NICOLAAS FRANCO IN NEDERLAND WORDT TOEGEZONDEN aan het door op te geven adres, desgewenscht met vermelding van den naam van gever of geefster. ,,'t Is goed," zei de dokter. „Ze doet, wat ik haar gezegd heb. Hij kan zijn hand houden. Die andere raakt zijn arm kwijt." „Ik had dat prentje best kunnen maken," zei Vogel, „maar mijn hand zat vast." Perry, ging terug naar de tafel. „Hoe laat is 't! Hebben ze de Columbia gevondent" „Half elf," zei de kapitein, ,,'t Mist nog zwaar." „Niets gevonden," .zei de dokter. „Nog een marinescheepje verongelukt ook. Zeg, kapitein, heb je niets te drinken in huis!" „Ik heb een flesch Scotch," zei de kapitein. „Maak open." „Kost je zes vijftig." „Voor Scotch! Da's afzetterij. Scotch kost vier dollar per flesch." „Zes vijftig," zei de kapitein koppig. ,,'t Is nog echte. Mijn laatste flesch." Perry Brown tastte in zijn zak en merkte toen pas, dat hij droge vreemde kleeren aan had. De kapitein wees naar een buffet. „Je geld ligt daar. We zijn geen dieven." Perry telde zeven natte geldstukken neer. De vrouw haalde de flesch. Zij dronken allen, behalve de bewustelooze Smallens. De fotograaf Jack Osgood was in den fotografenhemel. Puur op zijn gevoel af was hij naar de kust gegaan, hoewel ze hem naar Asbury hadden gestuurd, en puur op zijn gevoel af was hij in den toren van de kustwacht geklommen, 't Was koud en nat, maar hij hield zijn lens bedekt, en toen het observatie scheepje van de marine, na 't zoeken, terug probeerde te vechten door den storm, wanhopig strevend naar land, was hij klaar. Alles had hij 't scheep je van alle kanten, de kustwacht en de bevolking, die klaar stonden om 't touw te grijpen, het scheepje, toen 't door- knakte en stil hing als een vaatdoek, en 't scheepje toen 't gevallen was; en de hoofden der drie verongelukten, toen ze nog juist boven 't grijze water uit kwamen, en het uitvaren van de reddingsboot. alles, alles. Hij ver richtte wondereu van snelheid en han digheid, hij werkte als een blijde krankzinnige. En de beker van zijn voldoening liep over, toen, na zijn laatste schot, een taxi aanreed, waar een mager, goor kereltje met een camera en een platentasch uit stapte. Dat was Krauer, van het Star-bureau. Het Star-bureau was niet zeer geliefd bij de vakmenschen. Krauer nog 't allerminste. Krauer grijnsde Osgood toe met leelijke tanden. „Heb je iets!" „Een tasch vol." „Zullen we deelen!" „Loop naar de weerga," zei Osgood vroolijk. Hij sprong in de taxi en riep „Vlieghaven. Hard rijden." 't Was maar een klein vliegveldje met een havelooze hangar. In een hoek lag een mecanicien onder een vliegtuig. Aan 'n werkbank stond iemand te vijlen. „Hoeveel kost 't naar Newark!" „Dertig dollar als 't weer eens mooi weer wordt." „Hoeveel vandaag!" „Honderd." „Top. Schiet maar op." De man ging een kantoortje in, keek op een instrument en kwam terug. „Als de wind luwt tot tien mijl, waag ik 't." Osgood wachtte buiten, bijna een uur. Toen duwden de mannen de machine naar buiten. Osgood klom er in. De motor gierde en het scheepje hobbelde weg, klom. Toén Osgood naar beneden keek, zag hij Krauer aan komen hollen. Osgood wuifde. VI Het vliegtuigje van de Kling daalde en klom. Spot Reilly zat met de kop telefoon om, en zijn gezicht stond bezorgd. Hij veegde herhaaldelijk zijn voorhoofd af. Courvis, achterin, schoof heen en weer, en speurde naar een gaatje in den geel-witten mist, waar zij doorheen vlogen. Jenny Jones pelde een sinaasappel af en stopte de schillen in den zak. Zij had haar hoed op haar schoot. „Aardig program!" vroeg de foto graaf aan den piloot. - „Prachtig. Alles is dicht, tot aan de kust toe. Geeneen schip in of uit. Ik ben gek, dat ik gegaan ben." „Ga dan terug!" „Hoef je me heusch niet te zeggen!" Reilly knikte naar het kompas. De zwarte kogel was rondgegleden van zuidoost tot zuiver west: de witte W stond precies in 't midden. De piloot keek op zijn horloge, 't Was kwart over zeven. Twintig minuten later keek hij er weer op en zei: „We zijn aan de kust." Toen nam hij de koptelefoon af en zei: „Volgend weerbericht pas om acht uur." Om acht uur luisterde Reilly en hing zwijgend de telefoon op. Niemand vroeg iets. De motor werd zooveel mogelijk ingehouden, zij vlogen in den blinde, wijde cirkels. Om half negen vroeg Courvis„Hoeveel benzine!" De piloot keek en zei: „Plenty." Maar Jenny had meegekeken. ,,'t Is niet waar," zei ze. „Nog maar een beetje." „Hoeveel!" vroeg Courvis weer. Reilly zei„Misschien voor een half uur." Om vijf voor negen gaf de motor een knal, stotterde, herstelde zich toen. Reilly keerde. „Wind naar 't oosten, schijnt 't," zei hij. „Ik moest me maar klaar maken, niet!" zei Jenny. Ze zette haar hoed op, gebruikte lippenstift en poeder. Zij keek nog eens extra in 't spie geltje. „Tóch een prachthoed," zei ze. Courvis had de lenzen uit zijn camera geschroefd en binnen zijn zakdoeken in zijn zakken gestopt. De motor pofte tweemaal en stopte toen. Het vliegtuig begon te duiken. De hoogtemeter gaf toen drieduizend voet. ,,'t Is zoover!" zei Reilly, schreeuwend toen sprak hij met normale stem door. „Ga maar, Jen. 't Kan nog." „Sst," zei Jenny. „Let op je stuur." „Gordels vastlaten, maar je linker hand aan den gesp," ried Reilly. „Als we botsen je rechterarm voor je ge zicht. Nog één minuut." Zij zaten alle drie op den hoogte meter te staren. „Ha, boomen!" riep Reilly. „Ik ga br in. Als ze dik genoeg zijn, is 't in orde." Hij trok den neus van het vliegtuig op, hooger en hooger. „Zachtjes aan maar de staart eerst. Er kwam een schokje en een scheu rend geluid, dat een gekraak werd, een donder, toen oen plof. De drie menschen sloegen voorover, met de hoofden bijna op hun knieën, toen bleef een zacht wiegen de eenige beweging. Reilly trok zijn gordel los en toen dien van Jenny. „Gauw!" riep hij.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 20