TWEE ZUSTERS... OR A E I C E 30 mTatuurlijk het huis van de Harridges was IW warm, omdat het hoven op een heuvel was gebouwd en de Masons lagen te blakeren in een kleine vallei. Doch Kate's vader was zoo ver standig geweest om zijn huis te laten zetten op een plaats. Haar vader was zoo verstandig geweest. Ver standig genoeg om zijn dochter raad te kunnen geven. „Vader, wat moet ik doen? Ik ben verliefd geworden op een dronkaard." Hoe gemakkelijk valt het om de dooden te raadplegen, die niet kunnen antwoorden: „Ik verbied je om zoo'n man ooit weer te ontmoeten." Ze vervolgde met „ja" en „nee" en „dat is waar" te zeggen, totdat ze plotseling TWEEDE bemerkte, dat haar moeder het klimaat van Brantsville als onder- VERVQLG weip had laten varen en Helen in haar mijmeringen had betrok ken: „Helen heeft het gisteravond bij de Masons zeker erg laat gemaakt." „Ik geloof 't wel, moeder." „Arm kindveel pleziertjes beleeft ze tegenwoordig niet. Ik hoop, dat ze zich heeft geamuseerd." „Dat zal wel, als ze zoo laat is thuis gekomen." Kate had afgezien van haar voornemen om een bekentenis af te leggende kans om alles verborgen te houden was té gemakkelijk. Weldra waren ze met het ontbijt gereed en Kate liep naar den stal om een bezoek te brengen aan de jonge honden en tevens de gelegenheid te be nutten om enkele minuten alleen te zijn. De jonge dieren maakten het opperbest ze rolden over elkaar in liun pogingen om haar te begroeten. Ze bleken niet te merken, dat ze haar laatsten vriend had verloren. En toch was dit zoo; ze had voor altijd iemand verloren van wien ze hield. Uit de verte hoorde ze het luiden van de kerk klok en ze ging naar binnen om zich te kleeden. Wat kon hij hebben gedaan, dacht ze onder het terugloopen - waardoor kon Helen zoo van streek zijn geraakt? Daar moest ze achter zien te komen. Terwijl zij met haar moeder naar buiten ging om in den wachtenden auto te stappen, kwam de huis houdster hen achterop loopen. Mijnheer Alcott was aan de telefoon en wenschte juffrouw Helen te spreken. „Juffrouw Helen slaapt toch nog, is het niet, Jane?" „Ja, mevrouw, maar hij wil, dat ik haar wakker maak." Mevrouw toonde zich hevig verontwaardigd. „Geen sprake van," antwoordde zij. „Zeg hem, dat juffrouw Helen zal telefoneeren, zoodra ze is opge staan." Een voorgevoel zei Kate, dat het belangrijk was. Ze aarzelde, voordat ze in den auto stapte. „Freddie zal wellicht een bedoeling hebben, mama, als hij Helen op dit uur dringend wil spreken." „Onzin," wierp haar moeder tegen. „Wat kan Freddie voor belangrijks te vertellen hebben om Helen daarvoor uit haar slaap te halen?" Slechts een week te voren had Kate tijdens den kerkdienst haar gedachten laten afdwalen naar Crane, in de hoop, dat ze hem spoedig wederom zou ontmoeten. Nu nu was ze bereid er in toe te stemmen hein nooit meer te zien, of hij moest zich geheel verbeteren ophouden met drinken, zich geen zwakkeling meer toonen. De preek liep over de zonden, waarin de mensch kan vervallen. Kate staarde naar het kalme gezicht van den geestelijke en dacht aan den blik in Crane's oogen. De predikant zei, dat ieder zondigend mensch diep in zijn hart berouw voelt en dat dit soms in zijn oogen is te lezen. Dag dit ook niet in de oogen. van Crane was er niemand, die hem zou kunnen helpen? Niet zij ze was nu eenmaal niet zoo ver standig maar Helen. Helen, die bijna iedereen kon bewegen te doen wat zij wenschte. Kate dacht hoe graag ze hem zonder eenigen strijd aan Helen zou afstaan, indien Helen hem slechts zou kunnen redden. Toen ze de kerk uit kwamen, voegde mevrouw Harridge zich bij hen. KORTE INHOUD VAN'T VOORAFGAANDE: Kate Lattimer, 'n jong en bedeesd meisje, dat slechts enkele malen onder bescherming van haar oudere zuster Helen naar een partij is geweest, gaat met eenigen tegenzin alleen naar een bal bij de familie Harridge. Zij wordt voorgesteld aan Ridley Crane, een zeer rijken en verkwistenden jongeman, die bij alle meisjes zeer gezien is. Den geheelen avond ver toeft zij in zijn gezelschap en na afloop van 't bal brengt hij haar met zijn wagen naar huis. Kate's zuster Helen is afgunstig op haar zonder hiervan blijk te geven. Zij ontmoet een week later Crane op een fuif en gaat met hem naar een dancing, waar hij te veel drinkt. Helen wil niet met hem meerijden en gaat te voet naar huis. Hij rijdt haar achterop en stopt. Helen ziet, dat hij over zijn stuur hangt en in slaap gevallen is. Zij schuift hem van zijn plaats en rijdt den wagen zelf. In den vroegen morgen ver oorzaakt zij een aanrijding, waarbij een wielrijder gedood wordt. Zij snelt naar huis en vertelt Kate, dat zij den geheelen weg van de dancing af heeft moeten loopen en .dat Crane haar afschuwelijk be handeld heeft. Over de aanrijding vermeldt zij niets. Hélen verbiedt haar zuster in het vervolg met hem om te gaan. Ridley Crane wordt ervoor aangezien de aanrijding te hebben veroorzaakt. „Waar is Stephen?" vroeg mevrouw Lattimer, want mijnheer Harridge was een regelmatig kerk ganger. „Die is gaan zien wat hij kan doen in de verschrik kelijke geschiedenis, waarin Ridley Crane is betrok ken." Kate voelde hoe haar hart fel begon te kloppen en in een bijna ondraaglijke spanning wachtte ze op het antwoord, dat moest volgen na de vraag van haar moeder: „Wat is er dan met hem gebeurd?" „Heb je het nog niet gehoord? Hij heeft den ouden Torrington overreden je weet wel, den beheerder van het postagentschap. Een buitengewoon oppas send man. Ik geloof niet, dat er eenige twijfel zal bestaan over de vraag of Ridley in een toestand was om te sturen. Iemand heeft me verteld, dat hij al niet heelemaal nuchter was, toen hij de Masons na het diner verliet." Gelukkig was er niemand van de Masons, zoodat mevrouw Lattimer voorloopig verschoond bleef van het bericht, dat Crane in gezelschap van haar oudste dochter was vertrokken. Kate slaagde er in te vragen: „Is de man over leden?" „Ja, onmiddellijk." Mevrouw Harridge bleek van plan te zijn nadere bijzonderheden te verstrekken, maar aangezien mevrouw Lattimer, evenals haar dochter Helen, een uitgesproken afschuw had van verschrikkelijke dingen, duwde ze Kate snel naar den auto. Ondertusschen vroeg ze nog wat Crane in verband met dat ongeluk te wachten zou staan. Mevrouw Harridge trok de schouders op. „De tweede maal, zooals je misschien weet," antwoordde zij veelbeteekenend. Veilig in den auto gezeten, merkte mevrouw Lattimer op: „Ik moet er niet aan denken, dat jij de vorige week nog door dien jongen man naar huis bent gereden." „O, mama, voelt u geen medelijden met hem?'.' „Ik voel medelijden met Torrington en zijn vrouw en kinderen." „Ik ook. Maar Het moet toch ook verschrikkelijk zijn, zooiets te hebben gedaan, zonder er iets van te weten." „Dat heb ik je toch altijd over dronkaards gezegd, Kate. Het is niet erg als een jonge man een dood- enkelen keer tijdens een feestje wat vroolijker wordt dan gewoonlijk, maar wanneer hij zich regelmatig te buiten gaat, raakt hij in een toestand, die veel overeenkomt met dien van een misdadiger. Of is het soms geen misdaad, wanneer iemand in beschon ken toestand een auto-bestuurt en daardoor het leven-van anderen in gevaar brengt? Nee, ik heb geen medelijden met zulke mensclien. Ik vind, dat ze moeten worden opgesloten, zoodat ze geen kwaad meer kunnen uithalen." „O, mama." Kate voelde zich te zeer van streek om hiertegen iets te zeggen. Ze ging in een hoekje van den wagen zitten. Waarschijnlijk zou hij dus tot gevangenis straf worden veroordeeld. Was Helen maar bij hem gebleven, dan zou dit alles niet zijn gebeurd. Plot seling begon haar geest te werken en kreeg ze weder om macht over haar aandoeningen. Helen wist, dat het ongeluk was gehemd dit moest het „vreese- lijke" zijn, waarvan Helen op de hoogte was alleen wilde ze het niemand vertellen, zelfs Kate niet. En toch hoe kon ze het weten, indien ze niet in den auto had gezeten? Toen ze het hek inzwenkten, zag ze een auto voor de deur staan Freddie's wagen en bovendien nog een ander vehikel. „Wie kan ons op een motorfiets komen bezoeken?" zei mevrouw Lattimer bij het uitstappen. Kate antwoordde niet, hoewel ze onmiddellijk den politie motor had herkend. In den salon lieerschte diepe stilte, hoewel er drie mensclien zaten. Een motoragent, met zijn notitie boekje in de hand, Freddie Alcott en Helen. Het meisje zag doodsbleek en had veel van haar zelf bewuste houding verloren. Mevrouw Lattimer nam de situatie onmiddellijk in handen. Haar lieveling werd het lastig gemaakt door tactlooze mannen en dat mocht onder geen enkele voorwaarde gebeuren. „Wat heeft dit te beteekenen?" Helen haalde diep adem, alsof ze wilde gaan spre ken, doch ze zei niets. Freddie antwoordde voor haar: „Er is gisteravond een ongeluk gebeurd, mevrouw." „Ja, ja, dat weet ik. Die verschrikkelijke Crane heeft het op zijn geweten. Maar wat heeft Helen daarmede te maken?" „Dit is agent Higgins, van de staatspolitie, mevrouw." Higgins voelde zich gesterkt door de herinnering aan het veel tragischer onderhoud, dat hij eenige uren te voren met de familie Torrington had gehad. „Het spijt me, dat ik u moet lastig vallen, me vrouw," begon hij. „Maar het blijkt, dat juffrouw Lattimer een van de laatste personen is geweest, die Crane vóór het ongeluk hebben gezien." Mevrouw Lattimer wierp een snellen blik naar Freddie. „Is dat waar, Helen?" „Ja, mama. Ik zal u later wel meer vertellen." Higgins sloot zijn boekje. „Kunt u verklaren, dat hij beschonken was op het oogenblik, dat u hem verbet?" Kate staarde naar Helen en Helen tuurde naar haarfijne handen, alsof zij ze nimmer tevoren had gezien. „Ja," antwoordde zij. „Ik hoop," merkte Freddie op, „dat juffrouw Lattimer niet gedwongen zal worden om tegen den heer Crane te getuigen." „Daar heb ik niet in te beslissen," antwoordde Higgins. „Maar ik geloof, dat ze al bewijs genoeg hebben. Ik kan ze vertellen, dat hij dronken was en wezenloos naast zijn wagen stond, terwijl het lichaam van het slachtoffer zoo gehavend was, dat ze niet eens. „Houd op," riep Freddie, terwijl hij naar voren sprong om Helen op te vangen, die op den vloer dreigde te vallen. „Neem me niet kwalijlT," verontschuldigde Higgins zich. Mevrouw Lattimer zei fègen Kate: „Probeer dien man weg te krijgen." Kate vergezelde den agent naar de voordeur. Wederom zei hij„Neemt u me niet "kwalijk. Ik wist niet, dat die jonge dame het zich zou aantrek ken. In ons werk zien we zoo-veel." Kate bleef staan. „Was er nog eenig bewijs," informeerde zij, „dat er iemand bij hem in den wagen zat?" Higgins schudde het hoofd. „Nee, hij was alleen. Dat beweert uw zuster en eenzelfde verklaring heeft het personeel van Murani afgelegd. We hebben de hak van een damesschoen gevonden." „Wat voor een schoen?" „Nou vraagt u te veel. Een damesschoen. Ik kreeg echter den indruk, dat die hak er al een heelen tijd had gelegen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 30