SINTERKLAAS
KOMT BIJ LOT EN KEES
De Sint in Zeeland
4
door Marian Messie
„26 Nov.", zette Jo boven aan de bladzijde in
het huishoudboekje, en daaronder
groente en aardappelen 0.45
schoenmaker ï-00
Nadenkend beet ze op het potlood. „Heb ik van
morgen nog meer uitgegeven? Ja, wacht eens.
een gulden voor den lichtmeter!"
Dan vischte ze haar portemonnaie uit de lade van
het dressoir en keerde haar om op tafel.
„0, o, o...." zuchtte ze hardop, en moest er
toen 'zelf om lachen, dat het tegen het einde van
iedere week weer hetzelfde liedje was en ze zich af
vroeg, hoe je huishoudgeld zóó als sneeuw voor de
zon kon verdwijnen. Over ruim een week Sinter
klaas Ze zag er tegen op als tegen een berg.
Er kon dezen keer eigenlijk niets aan extraatjes als
Sinterklaascadeautjes uitgegeven worden. In Fe
bruari was de zaak, waar Job als boekhouder werkte,
opgeheven en sindsdien was het rekenen en cijferen
geweest, om de eindjes aan elkaar te knoopen v an
het heel bescheiden salaris, dat de twee administra
ties opleverden, die hij nu 's middags en s avonds
bijhield.
Een paar weken geleden hadden ze samen over
het Sint-Nicolaasfeest gepraat. Vorige jaren was het
hun een genot geweest, om de kinderen, Lottie en
Kees, dan eens echt te verwennen en met z'n vieren
'n ouderwets gezelligen avond te hebben, met veel
fopperij, papieren en touwtjes, gezoek en aan het
eind twee paar stralende oogen van de bengels, en
van den weeromstuit ook van vader en moeder.
Maar nu „Joke," had Job gezegd, „we kunnen
en we mogen geen geld voor onnoodige dingen uit
geven! Bovendien, de kinderen Rebben werkelijk
geen behoefte aan nieuw speelgoed!"
Om den avond echter heelemaal ongemerkt voorbij
te laten gaan dat vonden ze beiden toch te hard.
Dus zou Lot van Sinterklaas een nieuw jurkje krijgen
en de jongeheer een boekenplank, waar hij dan zijn
eigen geliefde boeken, die nu op een stapeltje in de
kast lagen, op zetten kon. Wel moesten het natuur
lijk echte „cadeau's" worden, waar de kinderen blij
mee zouden zijn.
Lot zou ook stellig verrukt zijn, als ze het blauw -
fluweelen jurkje met den lichten, gebordu arden kraag,
waarop Jo avondenlang had zitten priegelen, te voor
schijn haalde. Maar de kleine, zevenjarige rakker
zou die in z'n hartje niet verdrietig zijn, als hij alleen
het boekenrekje kreeg, en geen ander speelgoed?
Wie weet, wat voor uitgebreide verlanglijsten hij bij
zichzelf al opmaakte! Jo had angstvallig vermeden,
daarover te pratenTegen Job, die ook nu boven
bezig was, om het plankje zoo keurig mogelijk
in elkaar te zetten, zei ze maar niets van dezen
angst.
„Doen we er eigenlijk wel verstandig aan, den
jongens niet te zeggen, dat vader en moeder het
zooveel zuiniger moeten aanleggen dan vroeger?"
piekerde ze. „Maar we willen de kinderen, als het
maar eenigszins kan, nog buiten de zorgen houden
en dat het eten goedkooper is en de kleertjes
langer mee moeten, daarvan merken ze toch niets,
zoolang er 's Zondags maar pudding toe is!" Ze
dacht, aan Kees, dien je niet meer tracteeren kon
dan door capucijners te eten, waarschijnlijk omdat
hij daarvan altijd mooie figuren op z'n bord maakte,
en lachte weer even. Meteen werd haar gezicht weer
ernstig. O, die nare, steeds dichterbijkomende Sinter
klaasavond
De kinders, tienjarige Lottie evengoed als broer,
die nog „geloofde", raakten eiken dag meer in
nieuwsgierig-afwachtende spanning. Hoe kon ze hen
voor een teleurstelling sparen
Job kwam de kamer binnen.
„Kom eens mee naar boven, Jo, jij moet je oordeel
er ook eens over vellen."
„Ja, eventjes hoor!" zei ze met een blik op de
klok, „de kinderen komen dadelijk thuis, dus dan
moet je het wegstoppen!"
Het boekenrekje werd keurig. „Net of het in een
meubelzaak gekocht is!" bewonderde Jo.
„Ja, heusch?" vroeg hij blij. „Weet je, nu wil ik
er nog, aan de zijkanten, een paar silhouetten, uit
dun triplex gezaagd, oplijmen. Wat lijkt jou daar
voor geschikt?"
„Een Mickey-Mouse?" stelde Jo voor, „of nee, dat
vindt hij over een paar jaar kinderachtig. Een ge
woon dierenfiguurtje lijkt me het aardigst, een hert
of een pinguïn, zou dat gaan?"
Beneden werd tegen de deur gebonsd, toen nog
eens, harder. „Gauw, Job, opbergen den boel." zei
Jo haastig, „want Kees komt natuurlijk dadelijk
zijn vader opzoeken!"
Dan ging ze vlug de deur opendoen voor haar
spruiten.
„Dag, mam," zeiden twee stemmen. Met Kees was
er iets aan het handje, dat merkte ze meteen. Hij
had niets van zijn belevenissen dien morgen te rap
porteeren, vroeg niet: „Waar zit vader?" maar trok
gedwee z'n jasje uit en kwam toen met een arme
zondaarsgezicht naar haar toe.
„Vlek op m'n trui," berichtte hij alleen, en stak
zijn buik vooruit, waarop een versc.be inktveeg
prijkte. „Maar ik kon er echt, hóüsch niks aan doen,
en die andere jongen ook eigenlijk niet hij wou
zijn vinger opsteken en toen had ie zijn pen nog in
z'n hand en toen ging die pen langs mijn trui.
Jo keek eens in zijn benepen snoetje wat kwam
die vlek hem slecht van pas, zoo vlak voor Sinter
klaas, nu hij zoo erg zijn best deed, om gehoorzaam
en niet onvoorzichtig of wild te zijn!
„Jullie moeten ook altijd oppassen met inkt,"
zei ze, „dat geeft zulke leelijke vlekken! Ik zal een
ander bloesje voor je halen, trek die trui maar uit!"
„Zou die vlek er nog uitgaan, mam?" vroeg Kees,
hoopvol, dat mét de vlek het heele vergrijp vergeten
zou worden.
„Ja hoor, dat denk ik wel," stelde ze gerust. „En
als jullie er niets aan doen konden, is mam toch
ook niet boos."
Nu was de hemel weer helder voor den kleinen
zondaar.
„Is vader weer boven? Mag ik hem gaan roepen
voor het eten? Dan ga ik lekker op zijn rug de trap
af!" en weg was hij.
„Zeg, mam," zei Lottie nu, „Bep, die naast me
zit, had al een pop in haar schoen gekregen vanmor
gen! Kinderachtig, om nog je schoen te zetten, als
je tien bent, vind je ook niet? En ik vind het ook
veel leuker, om alles tegelijk op Sinterklaasavond te
krijgen, zoo'n heeleboel pakjes!"
Daar was het weer, het probleem. „Afwachten
maar, puk," zei ze, en ze vond zichzelf heel laf, dat
ze er niet toe kon komen, hei kind voor te bereiden
op misschien niet „zoo'n heeleboel" pakjes, dit jaar.
Zondagmorgen. De hemel is nevelig, bleekblauw
en een wintersch zonnetje brengt een fijn, teer licht
in de breede straat met haar kale boomen. Job kijkt
uit het raam. Hij draait, zich om en zegt tegen Jo,
die de ontbijttafel afruimt: „Vrouwtje, jullie moes
ten met z'n drieën maar eens een eind gaan wande
len! Het is prachtig weer en het is goed voor de
jongens, om weer eens een poos buiten te zijn."
„Waarom met z'n drieën, ga je dan zelf niet mee?"
vraagt Jo verbaasd.
„Nee, vandaag niet," en dan zachtjes: „ik moet
broers cadeau nu maar meteen heelemaal afmaken.
Het is nog maar een paar dagen!"
„Ja, dat is zoo," stemt ze toe.
Nog een paar dagen. Net als een kind heeft ze
er half en half op vertrouwd, dat er nog wel een op
lossing zou komen, dat een of ander buitenkansje
het hun mogelijk zou maken den kinderen het Sint-
Nicolaasfeest te geven, waarop ze rekenen.
„Niet piekeren, vrouwtje!" Job, die haar aange
keken heeft, legt zijn handen op haar schouders:
„Het komt wel in orde!" zegt hij dan rustig en ziet
haar vast aan, alsof hij er haar van overtuigen wil.
Jo lacht even tegen hem. Dan draait ze zich om,
quasi om de kinderen te roepen. Er doet iets pijn in
haar keel.
Een kwartier later loopen
ze met z'n vieren de trap
pen af naar de buitendeur.
Job heeft Kees op z'n rug.
„Niet wild doen, hoor!"
zegt moeder angstig, maar
Job knikt haar geruststel
lend toe.
Dan loopen ze op straat
Jo in het midden, naast
haar het ranke meisjes
figuurtje, aan den anderen
kant de beweeglijke jongen,
huppelend van pret, omdat
ze in het Vondelpark de
eenden zullen gaan voeren.
Als ze in de zijstraat ver
dwenen zijn, gaat Job weer
naar boven, maar als hij
nauwelijks binnen is, rinkelt
luidruchtig de bel. Hij trekt
de deur open en hoort
een stem„Ja, meneer
Verhoef
„Jawel, komt u boven,
meneer," roept Job terug.
Een zwarte bolhoed ver
schijnt, daaronder 'n klein,
vormelijk heertje met een