wandelstok. Wat stug stelt Job zich voor, dan gaan
ze naar binnen, en meteen naar de zijkamer, waar
Job den bezoeker bij het aquarium brengt, dat in
zijn doorziclitig-groene schoonheid, met levendig
beweeg van de kleurige tropische vischjes, steeds
een voorwerp van stille bewondering van Lot en
Kees en Job's voornaamste hobby is.
„Dit is het," zegt hij kort. De heer plaatst een
lorgnet op zijn neus en buigt zich wat stram voor
over, om dan het aquarium van alle kanten te in-
speeteeren.
Of het nooit lekt? „Néé, meneer." Of het niet
moeilijk op temperatuur te houden is? „Ook dat
niet, meneer."
Job is allesbehalve een goed verkooper, ten minste
op dit oogenblik, nu hij ter wille van zijn twee jongens
afstand doet van z'n kleine visschenwereld, die hij
sinds zijn schooltijd onderhouden heeft.
Het „vischglas", zooals de kooper het noemt, staat
hem wel aan. Er wordt over den prijs onderhandeld.
En Job zou het nog graag één week in huis willen
houden tot na Sint Nicolaas. Hij schrikt ineens, als
hij dit voorstel gedaan heeft. Het geld heeft hij
immers meteen noodig, juist om iets te kunnen koo-
pen voor Jo en de kinderen. En toch mag zijn vrouw
vóór dien tijd niet merken, wat er voor de cadeau's
opgeofferd is.
Dan moet Job zich vernederen tegenover den
kooper van zijn oude aquarium en hem de situatie
duidelijk maken. Hij wil graag het geld nu ontvangen,
en het glas en de visschen dan volgende week zelf
komen brengen. Zou dat mogelijk zijn?
Hij voelt den onderzoekenden blik van den heer
met den hatelijken bolhoed, die niet van zijn hoofd af
schijnt te kunnen en voelt ook het vreemde van
zijn verzoek.
„Nu, goed dan," zegt deze genadig, „ik zal er
maar op vertrouwen, dat u de volgende week niet
met de noorderzon vertrokken bent! Hè, hè!" Hij
lacht om zijn geestigheid en Job, allesbehalve in
een stemming om mee te lachen, dwingt zich om
beleefd te bedanken, als hij het bankbiljet van tien
gulden in ontvangst neemt. Dan haast hij zich, zijn
bezoeker uit te laten. Op den drempel keert deze
zich om:
„Laten we dus nog even goed afspreken: komt
mij de volgende week Zaterdagmiddag het vischglas
plus den inhoud brengen, hè? Alle visschen, die er nu
in waren, hè? Daar kan ik dus op rekenen! Sterren
straat 17 is het adres!"
„Zeker, meneer!" zegt Job, gaat weer naar binnen,
voert zijn kleine, geschubde vriendjes en blijft er
een poosje bij staan kijken. Dan vermant hij zich
en gaat naar de zolderkamer, om de verrassing voor
een anderen kleinen vriend, die een groote plaats in
zijn hart heeft, in orde te maken.
Hand in hand liepen de kinders voor Jo uit, druk
pratend. Lot, die zich veel ouder voelt dan broer,
leerde hem de namen van de vogels, die ze zagen
onderweg. Die groote, witte vogels met grijze vleugels
waren meeuwen en die bruine, brutale kleintjes
waren mussclien, dat wist Kees al, niet? De stil-zon-
nige sfeer buiten nestelde zich ook in Jo's binnenste.
Ze was blij om de ronde, roode wangen van de kin
deren, hun levendige oogen en babbelgrage mondjes.
„We hebben het toch nog goed met z'n vieren."
dacht ze, „en wie weet, of Joh niet gauw weer ergens
een vaste betrekking heeft! Dan zijn alle zorgjes
van nu gauw genoeg vergeten!"
Ineens schoot haar iets te binnenHet boek, dat
ze van Kitty, een oude vriendin, geleend had en
nog steeds niet teruggebracht! Dat moest dan nu
meteen maar gebeuren.
„Rechtsomkeert, jongens!" riep ze vroolijk. En
toen de twee verwonderd vroegen, of ze alweer naar
huis gingen: „Nee, we gaan fijn even naar tante
Kitty, hoe vinden jullie dat?"
Daar hadden ze wel ooren naar! Kit had een
grooten Sint Bernard, waar ze allebei dol op waren.
Vlug liepen ze terug naar huis.
„Blijf maar even beneden op me wachten," zei
Jo, terwijl ze de sleutels uit haar tasch haalde, „ik
ben zoo weer bij jullie."
Toen ze halverwege de eerste trap was, stond ze
verbaasd stil: Job's stem klonk boven, met een
andere, geaffecteerde er tusschen door: .volgende
week Zaterdag het vischglas brengenalle vis
schen, die erin waren.
Wat had dat nu te beteekenen? Ze bleef verschrikt
midden op de trap staan en hoorde langzame
schreden naar beneden komen, waarom ze vlug
doorliep naar den overloop. En terwijl de vreemde
haar passeerde, drong de zin van die woorden tot
haar door: Job had het aquarium
verkocht. waarom, dat was
niet moeilijk te gissen.. Ze kneep
haar handen tot vuisten. „0,
jongen," zei ze halfluid, „dat had
je niet mogen, niét mógen doen!"
Ze leunde verbijsterd tegen den
muur. Het aquarium verkocht
om een paar cadeautjes voor de
kinderen. Maar dat was toch iets
levends, dat je maar niet zóó van
de hand deed. Joh had het al
bijna twintig jaar; Lot en Kees
hielden er zoo van. „Net een
sprookje, als het licht 's avonds
erboven brandt," zei Lottie deze
week. Jongen, jongen, hoe heb je dat
kunnen doenZe was naar beneden
geloopen en stond weer op straat.
„Nu gaan we naar tante Kit, hè
mam?" zei Kees, en zijn frisseke,
roode handje kroop in de liare,
die trilde.
Ja, het boek van Kit het lag
nog boven.
„Goed, kereltje," zei ze mat. Ze
kon nu niet naar boven gaan, naar
Job.
„Loopen jullie maar weer samen
vooruit; het trottoir is hier te smal
voor ons drieën."
Al haar blijheid van straks was
weg. Wat moest het haar man ge
kost hebben, om hiertoe te komen!
De kinderen zouden hun geschen
ken krijgen - het kon haar niet
schelen. Dat ze nu zulke dingen
moesten doen
En langzamerhand werd er een
andere gedachte in haar wakker:
Had er niet veel beter iets anders
verkocht kunnen worden? Haar
eigen gouden horloge, bijvoorbeeld?
Daaraan zat óók veel vast, ze had
het van Job gekregen, toen ze nog
niet getrouwd waren. Maar het was
toch iets heel anders geen levend
ding, dat een leegte in hun wo
ning zou achterlatenToen ze
aan Kitty's woning kwamen, stond
haar besluit vast, en was er een
rustig, vastberaden gevoel in haar.
Ze ging haar klokje verkoopen
en dan naar Sterrenstraat 17
als ze het adres maar goed ver
staan had om dien meneer
duidelijk te maken, dat hun
„vischglas" niét te koop was!
„Tafeldekken, Lotteke!" zegt Jo
monter, „we eten pannekoeken,
jouw kostje!"
„Hè, fijn!" zegt Lot met een
glunder snuitje. Wat zijn kinderen
gauw blij, denkt haar moeder. Het
is de groote 5-December-avond. De
jongens zijn, net als andere jaren,
ongedurig van nieuwsgierigheid.
Job heeft haar niets gezegd van
wat Zondagmorgen is voorgevallen.
In den loop van deze week is hij
een paar maal thuisgekomen en
meteen geheimzinnig doorgeloopen
naar boven. Dan kwam hij met
een wat verlegen gezicht binnen,
maar Jo had natuurlijk niets ge
merkt, deed ten minste alsof.
Zij heeft haar „tegenmaatregelen"
genomen, zooals ze het bij zichzelf
noemt. En alles is nu in orde. De
kinderen krijgen een goeden Sinter
klaasavond, zoover kent ze haar
man wel en het aquarium hoeft
niet weg, dat zal ze Job vertellen,
als de jongens vanavond naar bed
zijn. Lottie is ijverig aan het dek
ken en broer loopt haar in zijn
bereidwilligheid om te helpen
overal voor de voeten.
Slot op blz. 12
-V
's Morgens in de vroegte!