In het pakijs dier linsche scheren DOOR ADOLF BOCK 18 Een schets van Adolf Bock ZONSONDERGANG IN HET GEBIED VAN HET PAKIJS De winter is aangebroken en heeft uitgestrek te deelen van de Oostzee in- een starre, glasachtige vlakte veranderd. Nu steken zuiden- en westenwinden op en zij drijven de ijsmassa's in de Finsehe en Botnisclxe Golf, waar zich hooge wallen van pakijs ophoopen. Zoo worden de Finsclie havens geheel geblokkeerd voor de scheep- vaart. De schepen liggen in het ijs geklemd en hun hulp geroep trilt door den aether. Voor de ijsbrekervloot begint nu een tijdperk van groote activiteit. Als schilder krijg ik ge legenheid een vaart op één der mooiste en sterk ste Finsehe ijsbrekers, de „Jaakarhu" mee te maken. „Jaakarhu" beteekent „Ijsbeer" en mis schien zal zich nog menig lezer het groote, statige schip herinneren, toen liet in den winter van 1926 te Rotterdam, zijn geboortestad, aan de Parkkade lag en van hier zijn eerste reis naar zijn eigenlijk element, de Finsehe scheren, aanvaardde. De ..Jaiikarhu", bij de firma P. Smit Jr, gebouwd, is een meesterwerk van Hoilandsche scheepsbouw - kunst, de trots van zijn constructeurs en van zijn eigenaar. De machines hebben een vermogen van 10.000 paardekracht en drijven drie schroeven, één aan den boeg en twee aan den achtersteven, waarmee de zwaarste wallen van pakijs doorbroken worden. Door zijn enorme breedte van twintig meter ploegt hij zoo'n wijde geul, dat zelfs de grootste zeeschepen gemakkelijk in zijn kielwater kunnen varen. In den ochtendnevel ligt de ijsbreker log en massaal in de haven van Helsingfors, gereed om te vertrekken. Een groote Amerikaan en verschillende kleine han delsschepen moeten door de ijsbarrière naar de open zee geioodst worden. Eerst wordt het ijs in de haven gebroken door gestadig heen en weer te varen, dan gooit de eene stoomboot na de andere de trossen los en stuurt in liet zog van zijn voorman. Vlak achter ons komen de kleinste vaartuigen, omdat de vaar geul van den ijsbreker zich weldra sluit en een «•hip met zwakke machi nes zoodra de afstand te groot wordt, onherroepe lijk in de brijïge ijsmassa blijft steken. Voor ons strekken zich de velden van pakijs uit. De schollen van meer dan een meter dikte zijn huizen hoog opgekruid. Met volle kracht varen wij op deze ijswaUen in. De machtige steven ramt niet geweld de solide ijsmassa's, zoodat zij dof dreunend vaneen wij ken en 't water als 'n fontein in dikke stralen omhoog spuit. Ofschoon alle machines op volle kracht draaien is de aanval weldra doodgeloopen op deze onwrikbare ijsklompen. De schroeven slaan achteruit, we gaan een eind in de vaargeul terug, nemen „een aanloop" en rammen den ijsmuur opnieuw. Een breede scheur plant zich voort in het ijs en de voorsteven schuift als een wig naar binnen. Nu is de tegenstand gebroken en met een geweldig geraas schuiven de wallen uiteen. Smaragdgroen licht glanst op de phantastisch ge vormde blokken. Doch de starre vlakte blijft schier eindeloos en wij zijn nog aan het werk, als de zon ondergaat. Een ongekende kleurenweelde spreidt zich over de wijde vlakte. Groen, blauw en violet glinsterende blokken staan als kabouters met vergulde mutsen in den ros- sigen nevel. Hier moet men snel schetsen, want de zon duikt al bijna onder aan den gezichtseinder, en alles vervaagt nu in grauwen mist en schaduw. Maar er is nog geen eind aan het kijkspel gekomen, want nauwelijks is de ijswereld in liet donker gehuld of zij wordt door de schelle, verblindende stralen van de schijnwerpers opnieuw verlicht. Zij zijn als tasten de vingers, deze stralen, en zij wijzen ons den weg. waarlangs wij de moeilijkste wallen van pakijs kun nen ontwijken. Een andere straal boort achterwaarts door de duisternis en beschijnt het woest opbruisende kielzog en de achter ons varende booten. Plotseling loeit de sirene oorverdoovend. Signaal aan het kon vooi: „Iedereen stoppen". Eenige ver buiten onze route liggende stoomschepen vragen draadloos om hulp en doen het verzoek zich bij ons konvooi aan te inogen sluiten. Onze schepen krijgen bevel te blijven liggen, maar wij wijken van onzen weg af om dezen kameraden hulp te kunnen biedeii. Dof breken de reusachtige schotsen tegen den wand van liet schip en wij worden van bakboord naar stuurboord ge slingerd. alsof wij door onzichtbare armen worden beetgepakt, maar onversaagd zetten wij onzen weg voort door den somberen winternacht. Eindelijk duiken lichten in de verte op. Weldra onderscheiden wij de contouren van een aantal schepen die grooter en grooter worden. Plotseling zijn we in hun midden aangeland en in liet. licht van de schijnwerpers begint het moeilijke bevrijdingswerk. dat zooveel nautische ervaring en behendigheid eischt. Zoo dicht, dai de boorden elkaar bijna raken, vaart de „Jaakarhu" om v de ingesloten schepen heen, De schroeven aan boeg en achtersteven wentelen zich met een maximum toerental voor- en achterwaarts. In liet ij wiek langs de scheepswanden komen kleine scheuren, die snel grooter worden en ten slotte splijt het ijs in den maal stroom van het door de schroeven opgckolkte water donderend vaneen. Nu liggen de vaartuigen vrij! Door de reeds opengebroken geul keeren wij naar het konvooi terug, waarbij de bevrijde schepen zich aansluiten. Knarsend en honkend zet de vloot zich weer in beweging. Uur na uur verstrijkt. Eindelijk bereiken wij het open water van de Oostzee, plotse ling kabbelen de golven zachtjes tegen den boeg van ons schip. Wij maken een korte zwenking naar stuur boord en stoppen aan den ijsrand. Als een leger, dal voor zijn veldheer defileert, trekken de schepen onder afscheidsgeloei van de sirenen ons voorbij. Wij keeren terug naar de zwijgende ijsvelden. In de buurt van een eiland blijven wij overnachten. Weldra heerscht diepe rust op het schip, kapitein en bemanning verzamelen in hun slaap nieuwe krach ten voor den komenden dag. Aan boord van (len te Rotterdam gebouwden ijsbreker „Jaakarhu"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 18