41
in het Engelsch, maar Betsie. deed, alsof zij niets ver
stond en kapitein Nelson moest de vraag in gebrek -
kig Afrikaansch herhalen. Wollie die. nadat hij zijn
vrienden weggezonden had, ook binnengekomen
was, werd opnieuw boos, toen hij hoorde, dat men
ook de paarden in beslag wilde nemen. Wat moest
'11 Boer zonder paarden aanvangen? En dan nog
wel op dit oogenblik, nu zij op het punt stonden om
op te breken en een verre reis te gaan maken. Was
oom Gert er nu maar, die zou wel een weg vinden
om het beslag te verhinderen.
Toen de heeren alles opgeschreven hadden, ont
vingen zij een papier, waarop de in beslag genomen
goederen genoteerd stonden. Als deze gerechtelijke
verkoop doorging, dan zouden zij van alles beroofd
zijn. De paarden, de ossen, de twee ossenwagens, de
meubelen, niets werd hun gelaten.
Zoodra de ongewenschte bezoekers vertrokken
waren, greep Wollie het papier van de tafel, kneep
het samen tot een bal, wierp het driftig in een hoek
en barstte in tranen uit.
„Dat ook nog." snikte hij, „arme vader, als hij
dat geweten had."
Betsie legde haar arm om zijn hals, trachtte hem
moed in te spreken en te troosten. Zoo bleven zij
bij elkander zitten, totdat, na een korte schemering
de duisternis inviel: twee ongelukkige, verlaten
kinderen.
rloen Gert Maritz bij de hoeve aankwam, vond lii]
alles duister.
„Hallo, al het volk voor de Engelschen ge
vlucht?" riep hij, terwijl hij zich van het zadel liet
glijden.
Wollie sprong op. „Oom Gert!" Hij liep naar
buiten en onderwijl stak Betsie de lamp aan. Zij
namen bij de tafel plaats en spoedig was Gert Maritz
van alles op de hoogte gebracht.
„Schande!" riep hij, toen hij de acte had inge
keken. „Jullie bent beiden minderjarig. Een geluk
bij een ongeluk, jongens, dit beslag is onwettig. Op
deze manier kan en mag de inventaris niet verkocht
worden. Men had mij, als jullie voogd en bestuurder
van den boedel, deze acte moeten beteekenen."
„Is dat goed, oom?" vroeg Wollie, die er niets van
begreep.
„Goed? Maar, jongen, het is een buitengewoon
geluk. Alleen, zie je, het is maar uitstel. Want de
kerels zullen terugkomen en niet voor de tweede maal
dezelfde fout maken."
Maritz stond op en begon met groote passen door
het vertrek heen en weer te loopen.
„Ja. kind, maak maar koffie," antwoordde hij op
Betsie's vraag, „een slok warm drinken zal deugd
doen en ik geloof, dat wij nog lang niet klaar zijn."
Ilij zette zijn wandeling voort, liep naar buiten en
bleef op de stoep staan. Onverwacht kwam hij weer
binnen, gaf Wollie lachend een harden slag op den
schouder, zoodat hij bijna het evenwicht verloor en
beukte daarna met zijn harde vuist op de tafel.
„Ik heb het!" riep hij. „Dat beslag, ik zei het
reeds, is onwettig. Het is niets waard. Het is het
zelfde, alsof hier nooit beslag gelegd is. Nu gaat hef
er maar 0111 den heeren voor te zijn, er voor te zorgen,
dat zij niet voor de tweede maal en dan een wet
tig beslag kunnen leggen. Wollie, je moet weer op
reis, zoo vlug mogelijk."
„0]> reis, waarheen?"
„Naar Colesberg, waar Andries Potgieter alles voor
het vertrek in orde maakt. Hij trekt reeds over een
maand. Hier in Graaff-Reinet zijn wij nog lang niet
klaar, dat kan nog wel een half jaar duren. Al jullie
paarden en het hoornvee moeten zoo vlug mogelijk
naar Potgieter gebracht worden, die er wel voor zal
zorgen, totdat wij elkander in Natal weder ontmoe
ten. Jaap Cloete en zijn zoon Arie, die met Potgieter
meegaan, zijn op het oogenblik bij mij thuis. Met
hen kun je meereizen naar Colesberg: zij vertrekken
deze week weer. De rest, zooals de wagens en wat
jullie verder wilt meenemen, kan bij mij onderge
bracht worden. Dat zullen de heeren bij mij niet
zoeken. Blijft over de plaats, de gebouwen en de
grond. Maar dat is niet het belangrijkste, want veel
brengt de boel toch niet op, nu wij allen vertrekken
moeten. Wel, vriend, lach nu eens."
Dom Gert kneep Betsie in de wang en Wollie
begon te glimlachen. Die goede, verstandige oom Gert
„Oom, als wij u niet hadden." sprak zij dankbaar.
„Ik niet. nicht. Hij, die over ons allen waakt,
verlaat de Boeren niet. Het water mag tot de lippen
komen, maar als God het niet wil, komt het niet
verder, geen streep!"
Twee dagen later heerschte op Zwartspruit een
opgewekte bedrijvigheid, was op de afgelegen
boerderij weer een leven en beweging als in verle
den dagen, toen het de familie Wessels nog goed
ging. De Kaffermeid moest voor het bereiden van
de maaltijden weer gebruik maken van de groote
pannen, die vroeger alleen
in den oogsttijd te voor
schijn werden gehaald,
als rondtrekkende maaiers
en buren, die bij het inha
len van den oogst behulp
zaam waren, mee aanza
ten. Gert Maritz was terug
gekeerd met zijn twee
gasten uit Colesberg en te
zamen werkte men van
zonsop- tot ondergang, om
alles in een paar dagen
in orde te krijgen. Het
hoornvee moest opgevan
gen, verzameld en opnieuw
gemerkt worden, men moest
pakken voor de verhuizing
en oom Gert onderhan
delde met verschillende
koopers. Het ging alles
een beetje geheimzinnig,
want er mocht, met het
oog op de belastingambte
naren, niet te veel rucht
baarheid aan de zaak ge
geven worden
Arie, de zeventienjarige
zoon van boer Cloete, en
Wollie konden het van
Uit de kolonisatie-geschie
denis van Zuid-Afrika.
Koning Tsjoka, voorganger
van den Zoeloevorst Din-
gaan en even bloeddorstig
als zijn opvolger, door wien
hij werd vermoord, zien wij
op nevenstaande prent in
onderhandeling met twee
Engelschen. Deze bespreking
leidde tot den aankoop van
een stuk grond langs de
kust van Natal door de
Engelschen in 1823.
't eerste oogenblik af reeds dadelijk goed met elkan
der vinden. De jonge Colesbergsche Boer was een
lange, magere, maar krachtig gespierde jongen, wiens
kastanjebruine, wilde haren als vlammen op z'n hoofd
stonden. Evenals Wollie verbeidde hij vol ongeduld
het oogenblik. waarop de groote Trek een aanvang
zou nemen. Het verre land, waarover men de won
derlijkste verhalen gehoord had, en een avontuur
lijke toekomst lokten. Over enkele weken zouden
.de Boeren uit Colesberg en de Tarkastreek gereed
zijn en dan zou men onder leiding van Andries
Potgieter den tocht naar het oosten ondernemen.
De Boeren uit Graaff-Reinet waren zoo ver helaas
nog niet en het zou nog wel eenige maanden aan-
houden, voordat Maritz en de zijnen vertrekken
konden.
„Ga dan met ons mee," ried Arie Cloete zijn
nieuwen vriend aan, „gij kunt even goed met
Potgieter als met Maritz meegaan."
Maar zoo gemakkelijk als Arie het voorstelde,
was het niet. Oom Maritz had beloofd, dat hij voor
Wessels kinderen zorgen zou, hij was hun voogd en
beschermer en daarom moesten zij met hem mee
gaan.
„Jammer," zei Arie en daarbij dacht hij niet
alleen aan Wollie, maar ook aari diens zuster, de
slanke, blauwoogige Betsie.
Hij was thans zeventien jaar en had dus den leef
tijd. waarop jongens met wat meer aandacht naar
de meisjes beginnen te kijken. Verschillenden van
zijn vrienden hadden reeds een lief, enkelen waren
zelfs al verloofd en zijn broer, die twintig was. had
trouwplannen. Hij had echter tot nu toe geen acht
geslagen op de meisjes, ofschoon er genoeg „noojie
tjies" waren, die den slanken, levenslustigen jongen
wel de aandacht waard vonden. Hij hield van het
boerenbedrijf en van jagen en besteedde zijn vrije
uren met het spelen op de nieuwe liarmonika. die
zijn vader, toen hij zeventien geworden was. uit
Kaapstad voor hem had meegebracht. Op de meisjes
sloeg hij geen acht. Maar deze BetsieTwee
dagen was hij nu op Zwartspruit en twee nachten
had hij urenlang in bed liggen woelen, voordat hij
in slaap gevallen was. I11 de duisternis had hij ge
tracht, zich haar beeld voor den geest te halen,
precies te zien, hoe zij er uitzag, maar hierin was
liij slechts een enkele maal geslaagd. Alleen haar
oogen, haar groote. heldere oogen. die bijna zoo lich
tend blauw waren als de strakke Zuid-Afrikaansclie
hemel, kon hij zich, telkens als hij dit wenschte.
voorstellen. Was dit verliefdheid? Hield hij van
Betsie? Onzin, hij geloofde het niet en toch
Dien middag aan tafel, toen men zou gaan eten
en 00111 Gert in het gebed voorging, zaten zij allen
met gevouwen handen en gesloten oogen. Arie had
zijn aandacht er niet bij, was weder gedwongen zich
bezig te houden met hetzelfde spelletje, dat hem ge
durende de laatste twee dagen en nachten zoo dik
wijls in beslag genomen had: hij wilde zich voorstel
len, hoe Betsie, die nu recht tegenover hem zat,
er uitzag. Maar het ging niet. Zijn pogingen misluk
ten en toen deed hij voorzichtig zijn oogen open,
moest liij heel even kijken als een schooljongen,
die een les uit zijn hoofd moet maken en die vlug
even in zijn boekje loert. Hij opende zijn oogen
en zag, dat Betsie's blik op hem gericht was. Zij
bloosden, schaamden zich, omdat zij elkander be
trapt hadden.
Dit schijnbaar onbeteekeneude voorval werkte
het herstel van Arie's geschokt geestelijk evenwicht
niet in de hand. Tot nu toe had hij niet geweten,
lioe Betsie over hem dacht, was hij zell's geneigd
geweest aan te nemen, dat hij haar onverschillig
liet. Thans echter begon hij te twijfelen, zich af te
vragen, of het niet mogelijk was, dat ook zij een
meer dan gewone belangstelling voor hem koesterde.
I11 ieder geval had deze korte, onder liet gebed ge
wisselde blik een verandering in hun verhouding
gebrachtzij wisten thans, dat zij zich niet elkander
bezighielden.
En Betsie, was zij verliefd op dezen jongen Boer,
dien zij nog maar zoo kort kende? Zij wist het niet.
Maar zeker was, dat zij een warme sympathie voor
hem koesterde, dat zij Arie bewonderde en dat zijn
opgewekte natuur haar de zorgen van den laatsten
tijd had doen vergeten. Als hij met de paarden of
met het vee bezig was, sloeg zij hem in stilte gade,
er zorg voor dragend, dat hij haar niet zien kon!
Wanneer hij op het erf aan het werk was, luisterde
zij naar zijn lied en soms betrapte zij er zichzelf
op, dat zij zacht meezong. Hij was haar dierbaar,
deze nieuwe vriend, deze groote jongen, die in zoo
menig opzicht op haar kinderlijken broeder geleek.