42 Wonderlijk, hoe snel zij aan Arie gewend geraakt was. hoe vanzelfsprekend het voor haar was, dat hij in hun huis vertoefde, alsof hij niet slechts enkele dagen, maar reeds sedert jaren hun vriend was. Zij schrok en had moeite haar teleurstelling te verbergen, toen oom Gerrit op zekeren avond aan tafel mededeelde, dat het werk gereed was en dat de reis naar Colesberg den volgenden dag onder nomen zou worden. Vader Cloete en zijn zoon, Wollie en de Kafferknecht zouden het vee wegbrengen en Betsie zou voorloopig bij oom Maritz haar intrek nemen. Wollie was opgewekt, toonde zich verheugd, omdat er nu eindelijk iets zou gaan gebeuren, maar Betsie was stil en begaf zich dadelijk na den maaltijd naar haar slaapvertrek. Ook Arie was dien avond weinig spraakzaam. Den volgenden morgen, bij zonsopgang, namen zij afscheid van elkander. De eerste zonnestralen fonkel den in het dauw-natte gras, toen Arie zijn gezadeld paard bij den teugel het erf opleidde. In afwijking van zijn gewoonte om waar het mogelijk was de han den uit de mouwen te steken, was hij blijven talmen met het zadelen van zijn paard, toen Wollie en de oude Steven de kleine kudde bijeendreven. Hij wachtte op het gunstige oogenblik. het moment, dat hij Betsie alleen zou ontmoeten om haar alles te kunnen zeggen wat hij den vorigen avond over dacht had. Hij wilde zekerheid hebl>en, weten hoe zij over hem dacht, voordat hij Zwartspruit voor immer verliet. Maanden, wellicht jaren zou het kunnen duren, voordat zij elkander opnieuw zouden ontmoeten. De twee Trekken zouden ongeveer in dezelfde richting reizen, maar het land was zoo ontzaglijk groot en er dreigde overal gevaar Tusschen Vaal- en Vetrivier zouden de twee troepen zich bij elkander voegen, maar hoe lang zou dit nog kunnen duren? Toen, nog onverwacht, stonden zij opeens tegen over elkander, oog in oog. Wat had hij ook weer willen zeggen? Hij wist het niet meer, kreeg alleen maar een kleur en stamelde een paar onsamenhangen de woorden. En Betsie zei niets, keek hem alleen maar stil aan met haar groote, blauwe oogen. Ach, dit vreemde, trieste afscheid zonder woorden, dit laatste oogenblik voor de groote reis naar het onbe kende, deze stilte, die zij beiden niet konden, met durfden verbreken. En toch, toen zij elkander hand in hand een oogenblik recht in de oogen keken, be grepen zij beiden heel duidelijk, dat dit afscheid niet het einde, maar het begin van iets moest zijn. Ik weet het, dacht Arie, ik weet het voor altijd: ik In de dagen der voortrekkers waren verraderlijke aanvallen van neger- harden op de afgelegen hoeven der Boeren aan de orde van den dag. Aan dien onrustigen tijd herinnert nevenstaande houtgravure: eert ver kenner verrast in het hooge gras neulerbij sluipenden Zoeloekrijger heb haar lief. Ik houd van hem, dacht Betsie. Maar zij spraken hun gedachten niet uit, omdat zij op dit oogenblik hun bedeesdheid, het kenmerk van iedere oprechte, jonge liefde, nog niet konden over winnen. „Vaarwel," fluisterde hij. „Tot. weerziens, Arie," antwoord de zij zacht. En toen keerde zij zich snel om en liep naar binnen, om hem haar tranen niet te laten zien. Hij sprong te paard en was vijf minuten later bij de anderen, die reeds vol ongeduld op hem stonden te wachten. Wollie mocht een onnadenkende wildebras en, wat zijn geestelijke ontwikkeling lietrof, nog niet veel meer dan een groote jongen zijn, aan verstand ontbrak het hem niet. en hij was een goed opmerker. Hij had dan ook al gauw begrepen, hoe het met Arie gesteld was. 's Avonds, als zij brandwacht hielden bij het kampvuur, wist zijn vriend, langs allerlei omwegen, het gesprek tel kens weer op Betsie te brengen. Wollie speelde het spel mee en deed alsof het hem volkomen ont ging, dat Arie een bijzondere be langstelling voor zijn zuster aan den dag legde. Wat hem persoonlijk !>etrof, hij snapte 'van verliefdheid nog niet veel en vond het eigenlijk nog een beetje kinderachtig, dat een man, die toch wel iets anders te doen had. dag en nacht aan een meisje denken kon. Aan den an deren kant zag hij wel in, dat iedereen vroeg of laat trouwen moest en als hij dan toch een zwager hebben moest, had hij Arie nog het liefst van alle jongemannen, die hij kende. In aanmerking genomen, dat. een veetransport langs vrijwel ongebaande wegen steeds veel tijd eischt, reisden zij betrekkelijk snel. Daar de kudde klein was en men geen omwegen behoefde te maken om drinkplaatsen te vinden, kon men iederen dag vrij groote afstanden afleggen. Rondzwervende Kaffers hadden hun verteld, dat er troepen roof zuchtige Matabele-krijgers in de buurt waren en daarom was het zaak. zoo spoedig mogelijk Coles berg te bereiken. Wat zou het kleine gezelschap, dat slechts over drie geweren beschikte, hebben kunnen aanvangen, als het tot een treffen met deze vee- roovers gekomen zou zijn? In het gunstigste geval zou men waarschijnlijk alleen zijn leven hebben kunnen redden, terwijl het vee zeker verloren ge weest zou zijn. Er deden zich echter geen incidenten voor en zonder verlies van zelfs ook maar een enkel beest bereikte men Colesberg, waar Wollie door de mannen van Potgieter's Trek vriendelijk werd ont vangen. Hij moest vertellen, hoe oom Maritz de Engelsche belastingambtenaren beetgenomen had en 'zijn verhaal werd aangevuld door den ouden Cloete, die alles meegemaakt had. „Je vee is bij ons veiliger dan in Graaff-Reinet," zei Potgieter, tóen hij de geschiedenis vernomen had. -„Wij zullen goed voor je beesten zorgen en als de Kaffers ze niet stelen, krijg je er misschien meer terug dan je gebracht hebt." Wollie keerde niet dadelijk naar zijn district terug. Over enkele dagen zou Potgieter's Trek den grooten tocht aanvangen en van dit moment wilde hij getuige zijn. Erg jammer was het, dat hij naar oom Maritz terugkeeren moest, dat hij nu niet meteen met Arie en de anderen kon meegaan. Alles wat hij hier thans bij Colesberg zag, was nieuw voor hem, het ongewone van Boeren, die met huisraad, familie en vee hun plaatsen verlaten hadden en die nu in hun wagens sliepen en onder den open hemel leef den, werkte op zijn fantasie. Zoo groote kudden vee en zooveel ossenwagens had hij nog nimmer bijeen gezien. Het kamp bestond uit meer dan tweehonderd wagens, die in cirkelvorm waren opgesteld en in de afgesloten ruimte daarbinnen vertoefden de Boeren met hun gezinnen. Daar speelden de kinderen, daar kookten de vrouwen op kleine vuurtjes den pot, daar waschten en herstelden de meisjes de kleeren, kwamen de mannen bijeen om te beraadslagen, daar werden 's avonds voorlezingen uit den Bijbel en op Zondag godsdienstoefeningen gehouden. Een paar maal ging Wollie met Arie en zijn vrien den op jacht, schoten zij springbokken en een keer zelfs een verdwaalden leeuw. De meeste jongens waren ouder dan Arie, jonge kerels van een jaar of twintig, maar bij het jachtgezelschap bevond zich ook een klein ventje, dat niet ouder dan tien of twaalf jaar was. Het was een pienter baasje met hel dere, schrandere oogen, ei-varen in de jacht en een uitstekend schutter. De anderen hadden pleizier in het kereltje en gunden hem soms gaarne de eer van een beslissend schot. Maar de kleine Paul Kruger was op deze bewijzen van gunst en vriend schap niet gesteld, hij wilde niet behandeld worden als een kleine jongen, die door de grooten ontzien werd. „Niet helpen," zei hij soms, „want ik kan het zelf wel." Spoedig, veel te snel, brak het oogenblik aan, dat Wollie van zijn nieuwe vrienden afscheid moest nemen. Het eerst vertrok Arie, die met enkele andere jonge kerels door Potgieter was ingedeeld bij „de voorste menschen", de voorhoede, die het pad voor den Trek verkennen moest. Twaalf ver kenners, goed gewapend en gezeten op jonge, vurige paarden. Hoe gaarne zou Wollie met hen meegegaan zijn! „Maar wij zien elkaar spoedig terug," trachtte Arie, die reeds in het zadel zat, hem_ te troosten. Wollie antwoordde niet, knikte alleen maar even. „Vergeet vooral niet Betsie mijn groeten te doen." „Neen," antwoordde de jonge Wessels met een knipoogje, „dat zal ik werkelijk niet vergeten." De leider van de verkenners gaf het teeken tot vertrek, de ongeduldige paarden spanden hun spieren, de mannen wuifden met hun groote hoeden. Wollie oogde den kleinen ruitertroep na. totdat in de verte alleen nog maar een kleine stofwolk zichtbaar was. Toen draaide hij zich om en zuchtte. Inmiddels hadden de anderen het kamp opge broken, het laatste huisraad ingepakt en de ossen voorde wagens gespannen. Het duurde lang, voordat er orde in den chaos kwam, voordat alles geregeld was en ieder op zijn plaats stond. Vrouwen en kinde ren in de wagens, onder de ronde, linnen overkap pingen, die reeds heet waren van de zon, één man met een lange zweep op den bok en de overigen te voet of te paard er naast. Een bonte stoet van men schen, dieren en wagens, een vreemde optocht van blanken, Kaffers en Hottentotten, van menschen, die met alles wat zij bezaten er op uit trokken, het onbekende tegemoet, Een troep vluchtelingen, die de wildernis in gingen, omdat het land, dat zij be werkt hadden en waar zij van vader op zoon hadden gewoond, onbewoonbaar geworden was. Zij gingen vrijwillig, door niemand gedwongen, zij verlieten hun woonsteden en trokken de wereld in, omdat zij als vrije menschen wilden leven, omdat zij niet langer geregeerd wilden worden door vreemde heerschers, die hen in hun oude vrijheden belemmerden. Commando's klonken, zwepen knalden. Kaffers schreeuwden, paarden hinnikten, kinderen huilden. De zware wielen der lompe ossenwagens volbrachten krakend hun eerste omwenteling: de Groote Trek, de volksverhuizing der Znid-Afrikaansche boeren was begonnen. De taak van „de voorste menschen" was verre van gemakkelijk en Potgieter's opvatting, dat alleen jonge, sterke kerels als voortrekkers gebruikt konden worden, werd door de ervaringen, die de twaalf ruiters al dadelijk opdeden, bevestigd. Dikwijls was men den grooten troep zoo ver vooruit, dat men met „de achterste menschen" heelemaal geen ver binding meer had. Herhaaldelijk moest men den nacht in het open veld doorbrengen, trachtte men, gewikkeld in een enkele kombersdie te weinig beschutting tegen de felle kou bood, een paar uur te slapen. De maaltijden waren sober en menigmaal onvoldoende: een stuk harde beschuit of wat bil tong 2). Voortdurend moest men paraat blijven, bedacht op overvallen van Kaffers of roofdieren. Maar jonge kerels met krachtige, gezonde lichamen kunnen wel een weinig ontbering verdragen. Wordi vervolgd 1) deken. 2) in de zon gedroogd ossen vlcesoh.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1938 | | pagina 42