ZIJ TROKKEN OYER RERG EN DAL ssoa Een verhaal uit de dagen van den Grooten Trek der Afrikaansche Boeren door Danie Uys seis; SM«« llHEEll ïLttl Een prachtig vooi'beeld van Zuid-Afrikaansche architectuur is de hofstede te Schoongezicht, gebouwd in 1814. Zooals men ziet namen de bouviers den oud - H oUandsehen stijl over. KORTE INHOUD VAN 'T VOORAFGAANDE: Ons verhaal begint met een vergadering te Uitenhage in de Kaapkolonie, waar de Zuid-Afrikaansche Boeren, ontstemd over hun achteruitzetting door de Engelschen, het besluit nemen hun hofsteden te verlaten. Zij willen zich een nieuwe toekomst scheppen in afgelegen streken, waar tot dusver geen blanke zich vestigde. Wollie Wessels, een jonge Boer, xviens vader door Tom Higgins, een deserteur uit het Engelsche leger, verraderlijk werd neergeschoten, zal met zijn zeventienjarige zuster Betsie Wessels den Grooten Trek meemaken. Zij ontmoeten Arie Cloete, een jongen Zuid-Afrikaan, die liefde voor Betsie Wessels opvat. Doch spoedig worden de jonge menschen gescheiden, als Arie Cloete als verkenner wegtrekt, terwijl BetsieWessels te Zwartspruit achterblijft. Betsie en haar broer Wollie Wessels steken later mei Gert Maritz de Oranjerivier over. Nabij Tabantsjoe meldt zich Arie Cloete bij de trekkers. Hij verhaalt van een overval door Matabele-krijgers en vergezelt zijn vrienden naar het lager van Pot gieter. Daar wordt, in een vergadering, de eerste Volksraad gekozen van het land, dat later Oranje- Vrijstaat zou heeten. Wollie Wessels en Arie Oloete rukken uit met een expeditie, die 'n zwarte roover- bende zal straffen. Als zij terugkeeren vernemen zij tot hun groote ontzetting, dat Betsie Wessels tijdens de afwezigheid der mannen door Tom Higgins ontvoerd is. Spoedig kunnen de beide jonge Boeren een poging ondernemen Betsie op te sporen. Zij vergezellen Pieter Retief op een tocht naar het land van koning Dingaan. Daar ontmoeten zij 'n drietal Engelsche ko lonisten, die inlichtingen verstrekken over Tom Higgins. De houding der kolonisten maakte een vreem den indruk op de beide vrienden. Wisten de Engelschen iets en zwegen zij, omdat zij niet wilden spreken? Was Betsie dood? Konden deze menschen zekerheid verschaffen aangaande haar lot? „Weet u ons iets van het meisje te ver tellen vroeg Retief. „Deze jongens hebben haar een maand lang gezocht en zij hopen nog altijd, haar te zullen terugvinden." -„Helaas," antwoordde Wood, „ik kan u niets met zekerheid zeggen." „Maar ik heb den indruk, dat u toch iets moet weten." „Betrekkelijk. Er hebben geruchten de ronde gedaan, dat Higgins in tegenwoordig heid van een blanke vrouw zou zijn gezien. Waar en wanneer is mij niet bekend, maar de zendeling Owen, die niet ver van Oemkoengoen- hlovoe woont, kan u waarschijnlijk betere inlich tingen verstrekken." „Heeft hij Betsie dan gezien?" vroeg W°die in spanning. Wood trok zijn schouders op. „Ik weet niet meer dan ik u verteld heb," sprak hij, „maar tracht Owen te ontmoeten. Er is een Kaffer bij hem, die vroeger bij Higgins' bende was en die weet, waar de bandiet zijn schuilplaatsen heeft." „Waar kan ik Owen vinden?" „Gemakkelijk genoeg. Als de heeren naar Dingaan gaan, komen zij, om zoo te zeggen, langs Owen. De zendoling woont een mijl of twintig van Oemkoen- goenhlovoe af. Waar de Blauwkransrivier zich splitst volgt men het pad naar het noorden. Zoodra men den rand van 't bosch gepasseerd is, kan men Owen's hut zien: Tenzij de zendeling op reis is, wat nogal eens gebeurt, zult ge hem daar treffen." Toen de beide jongens zich in hun dekens rolden om te gaan slapen, was hun besluit genomen: zoo spoedig moge lijk zouden zij zich naar Owen begeven. „Wij zijn op het spoor," zei Wollie Op het door Wood aan gegeven punt verlieten de twee vrienden den troep, die naar Dingaan's kraal ging en begaven zich naar den zendeling, wiens woon plaats zij zonder moeite ontdekten. Zij hadden het geluk Owen thuis te tref fen. „Ja," zei de grijsaard, toeii zij hem van het doel van hun bezoek in kennis hadden gesteld, „inderdaad heb ik gehoord, dat zich sedert eenigen tijd 'n blanke vrouw in Higgins' gezel schap bevinden moet. .Toël, een bekeerling, die vroeger tot Higgins' handlangers behoorde, maar die thans hier is, vertelde het mij. Verheug u echter niet te vroeg," vervolgde de zen deling, toen hij de blijd schap van zijn bezoekers zag. „Gij zult ongetwijfeld voldoende bekend zijn met de leugenachtigheid der Kaffers, om niet alles wat zij beweren voetstoots te gelooven. Maar daar komt Joël juist aan. Laten wij maar eens hooren, wat hij te zeggen heeft. De zendeling wees naar een maïsveldje achter zijn hut. Op een'wenk van Owen kwam de Kaffer, die juist het veld verliet, naderbij, zette zijn met maïskolven gevulde mand neer en begroette do bezoekers. Het was een Kaffer van den Xosastam, kort en krachtig van bouw en met een paar pientere, levendige oogen. „Joël," zei de zendeling, „deze heeren zijn hier gekomen om met je te spreken. Zij verlangen nieuws over een blanke vrouw, die bij Tom Higgins moet zijn." De Kaffer keek eerst den zendeling en daarna de bezoekers aan en toen liet hij zijn blik over het veld dwalen, alsof hij over iets nadacht. „Tom Higgins," herhaalde hij eindelijk, „hij zal mij opeten." „Daar zijn wij ook bij," riep Wollie. „Tom Higgins zal je niets doen," antwoordde de zendeling. „Higgins is maar een klein baassie en wij zijn groote bazen." „Hij is bang voor Higgins' wraak," vervolgde Owen tot zijn bezoekers, „het is zeer moeilijk hem aan het spreken te krijgen." „Higgins zal mij opeten," herhaalde Joël. „Higgins doet niets," sprak Wollie. „Wij zullen „Wie weet," zuchtte Arie. De nacht was reeds ver gevorderd, toen hij eindelijk in slaap viel. Een stamhoofd der Zoeloekaffers ten tijde van den Grooten Trek.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 30