5
nog geweigerd door dezelfde bank, die mijn groot
vader zonder aarzelen een erediet opende van
vijftigduizend om te beginnen.
Hij brak den zin abrupt af en hervatte zijn driftige
wandeling door het kantoor. Van Rees bewoog
zich onrustig in zijn bureaustoel.
„Als u Dolf eens in vertrouwen nam. zei hij
aarzelend.
Steven Anema bleef staan, alsof de ijzige kou
van den dood hem tegenhield. „Mijn stiefzoon!"
barstte hij los. „Meen je werkelijk, dat ik mijn stief
zoon om geld zou vragen? Liever ga ik failliet."
Hij lachte schamper en vervolgde: „M'n stief
zoon, hoe kom je erbij? Heb je misschien ooit een
pietluttiger nul gezien? Als ik hem iets vraag, staat
ie te stotteren. Ilij zou zich maar wat gaan verbeel
den, als ik het 'm vroegNeen, ik denk er niet aan.
Hij heeft meer belangstelling voor Tine de Graaf
dan voor de zaak, anders had liij allang eens uit
zichzelf gesproken
Steven Anema stond opnieuw stil en sloeg met
zijn vuist op de schrijftafel. Zijn gezicht gloeide
van drift. „Ik vraag jou, Van Rees, heb jij het in
deze zaak óóit meegemaakt, dat een zoon van den
eigenaar zich met een typiste ophield en met haar
uitging?"
Van Rees boog zich nog dieper over zijn schrijf
tafel. ,,'t Was jarenlang één familie, meneer," zei
hij schuchter. „Tine's vader heeft hier óók vijftig
jaar gewerkt en met dat meisje heeft meneer Dolf
van zijn twaalfde jaar af gespeeld."
Hij kreeg geen antwoord Steven Anema ging
zitten. Zijn driftbui was neergeslagenwat gaf het
of hij zich opwond? Geld moest hij hebben tien-,
vijftienduizend gulden, misschien was de zaak
dan nog te redden. Maar hoe kwam je aan geld in
dezen tijd, waarin niemand meer iets durfde wagen?
Van Rees was tot zijn werk teruggekeerd. Och
ja, hij was oud en hij wist er immers alles van!
De patroon had dien jongen nóóit kunnen ver
dragen. „Mijn stiefzoon," zei hij altijd nog nooit
had hij hem „mijn zoon" hooren zeggen.
Steven Anema zat met gebogen hoofd in zijn privé
kantoor en dacht na. Na tal van slapelooze nachten
was hij tot een besluit gekomen, dat hem wellicht
nog kon redden. Hij nam een compagnon! Nieuw
kapitaal zou het zinkende schip weer vlot moeten
brengen en thans zocht hij naar de juiste inkleeding
van de advertentie, die hij wilde plaatsen.
Eindelijk was hij het met zichzelf eens. Zijn vingers
gleden over de toetsen van de schrijfmachine. „Een
oude, goed bekend staande firma met uitgebreide
clientèle zoekt een compagnon met veel ambitie.
Inbreng vijftien mille, algemeene handelskennis ge-
wenscht. Aan serieuze reflectanten wordt inzage van
boeken toegestaan. Brieven onder motto „Com
pagnon" aan het bureau van dit blad."
Hij draaide het vel papier door, legde de copie
opzij en las het origineel nog eens over. Ja, zoo was
het goed. Niemand kon hieruit opmaken dat het de
firma Anema was, die om geld verlegen zat. Het
zou tot ongewenschte geruchten aanleiding geven,
als de wereld het wist, en de eer moest zoo lang moge
lijk gered worden. Zelfs Van Rees wist niets van zijn
voornemen als de zaak beklonken was zou het
nog tijd genoeg zijn om hem te zeggen, dat hij zijn
welverdiende rust eindelijk kon gaan genieten en
dat de zorgentijd voor hem voorbij was.
Toen hij de advertentie in een couvert gesloten
had, schelde hij. Hij zat alweer achter zijn schrijf
tafel en hield zijn blik strak op de deur gericht. Het
was vreemd, dat iets, wat men in het geheim deed,
iemand dadelijk achterdochtig maakte. Er werd
geklopt en terstond daarop trad de typiste binnen.
Steven Anema nam haar even op en tegelijk bekroop
hem weer dat gevoel van ergernis. Zeker, ze was knap
genoeg, die kleine Tine de Graaf, maar voor den zoon
van den patroon al was het dan ook maar een
stiefzoon en al stond de patroon op het punt over
den kop te gaan was het toch eigenlijk geen partij.
Ja, hij wist het heel goed, dat die twee het allang met
elkander eens waren en zoodra Dolf over een paar
maanden meerderjarig geworden zou zijn, zou hij
het misschien beleven, dat zij allebei tegelijk het
zinkende schip verlieten. Want aan de komst van
een compagnon geloofde hij niet eer, voor diens
inbreng op de bank gedeponeerd was.
„Juffrouw, deze brief moet terstond gepost wor
den, zei hij. „De schrijfmachine kunt u weer mee
nemen; ik heb haar niet meer noodig."
„Ja, meneer," antwoordde het meisje.
„Waar is mijn stiefzoon?"
„L had gezegd dat lrij persoonlijk met die kwitan-
.V - i V-
tie naar Amsterdam
„In orde," onderbrak hij
haar, terwijl hij zijn jas aan
trok. Hij zou maar gaan
lunchen, Dolf zou wel niet
voor twee uur terug zijn.
Een vergeefsche reis na
tuurlijk, die hij maakte
de kwitantie van Olfers was
al driemaal geretourneerd.
Van Rees was vandaag
ook al met 'n groeten wis
sel op stap gegaan.
Terwijl Steven Anema
zich met verdrietige ge
dachten aan de lunch zette,
had er op zijn kantoor een
voorval plaats, dat hem
allen eetlust benomen zou
hebben, indien hij ervan
had geweten. Voor het
schrijfmachinetafeltje op
het privékantoor stonden
twee jonge mensclien, met
hun hoofden dicht bij
elkaar over de copie van
zijn advertentie gebogen.
Dolf was een trein eerder
gekomen dan hij verwacht
werd en toevallig was hem
het blad papier onder de
oogen gekomen, dat zijn
stiefvader vergeten had
weg te sluiten.
Zijn gelaat teekende verbazing. „Heeft pa die
advertentie laten plaatsen, zeg je?"
„Zeker, ik heb immers zelf den brief gepost, voor
hij ging lunchen."
Dolf keek het meisje verward aan. Het viel hem
moeilijk aan de waarheid te gelooven. Was het be
staanbaar dat de firma Anema, die voor rijf, zes
jaar nog goed was voor een paar ton en die nog altijd
op een zeer gunstigen naam en een uitgebreide
clientèle kon bogen, thans verlegen kon zitten om een
bedrag van vijftien mille?
Zeker, hij zou wel blind moeten zijn geweest als hij
niet had bespeurd, dat de zaken de laatste jaren min
der florissant gingen en dat er bijna geen geld meer
in kwam. Maar hij had altijd gedacht dat de firma
Anema kapitaalkrachtig genoeg was, om zelfs deze
langdurige crisis het hoofd te bieden al had hij
dan ook nooit inzage gehad van de boeken. Heel hun
levenswijze had echter aan die veronderstelling voet.
gegeven. En thans zocht zijn stiefvader een com
pagnon met vijftien mille. Het leek ongeloofelijk,
maar Tine's verzekering liet er geen twijfel aan over.
Driftig stak liij de handen in zijn zakken een
gebaar, dat hij van zijn stiefvader had overgenomen
en begon het privékantoor rond te loopen.
Neen, hij begreep het niet! Waarom had zijn stief
vader hem niet in vertrouwen genomen? Deze be
heerde zelf zijn erfdeel vijfentwintig, dertig mille,
hoeveel was het? en wat was eenvoudiger en
meer voor de hand liggend geweest, dan dat hij hem
geroepen had en had gezegd„Hoor eens, jongen,
we staan er tijdelijk slecht voor en er moet raad
geschaft worden. Ik zoek vijftien mille en ik heb
er een hekel aan vreemden in de zaak te halen..
Als hij zóó tot hem gesproken had, zou hij er maar
één antwoord op hebben gegeven. „Vader, ik heb het
altijd onzin gevonden, dat mijn geld het uwe niet
was beschik er dus over naar uw eigen goed
vinden
Och, en eigenlijk hoefde hij zich heelemaal niet
over dezen gang van zaken te verwonderen. Hij
was geen Anema en het vertrouwen van zijn stief
vader had hij nooit bezeten. Hij had hem altijd cor
rect behandeld, maar intimiteit, of zelfs maar harte
lijkheid, had altijd aan hun verhouding ontbroken.
Geen man kon zijn moeder inniger hebben liefgehad
en haar met meer zorgen hebben omringd dan
Anema, maar hem, den stiefzoon, had hij altijd als
een indringer beschouwd.
En in weerwil van die koele bejegening had hij
tóch van dien man leeren houden. Soms, als hij eens
barsch tegen hem uitviel, kwam die oude angst, voor
hem wel eens naar boven, maar in weerwil van die
heimelijke vrees koesterde hij genegenheid voor
hem. Hij had gezien hoe hij geleden had toen zijn
moeder stierf en naarmate liij ouder werd had hij
beter leeren beseffen, hoeveel geluk die man had ver
spreid in haar leven. Maar nóóit had hij iets van die
genegenheid laten blijken -het strookte niet met,
zijn aard spontaan uitdrukking te geven aan zijn
innerlijke gevoelens en daarenboven weerhield hem
de vrees, dat hij uitgelachen of teruggestooten zou
worden.
Het was een chaos van gevoelens en gedachten, die
Dolf Somers overrompelde. Ja, hij begreep het nu
heel goed, waarom zijn stiefvader niet naar hem
toegekomen was met zijn zorgen.
Er speelde een bitter lachje om zijn mond. De jaren
hadden de vanouds bestaande kloof niet kunnen
dempen. Het bewijs werd geleverd door die adver
tentie. Over een paar maanden was hij meerderjarig
en zou hem wellicht op bedekte wijze te verstaan
worden gegeven, dat „de firma" zijn diensten niet
meer noodig had. Hij kon dan immers gaan en staan
waar hij wilde en had dan immers geld genoeg, om
zich een zelfstandig bestaan te scheppen* De nieuwe
compagnon zou er wel op aandringen zoo'n duren
bediende door een goedkooperen te vervangen. Het
zou pure onzin zijn, als men hem aanhield.
Dolf Somers stond stil. Hij zocht naar een uitweg.
Zou hij naar zijn vader gaan en trachten klaarheid
tusschen hen te brengen? Hij dacht erover na, repe
teerde hoe hij zoo'n moeilijk gesprek beginnen zou
en eindigde met het hoofd te schudden. Zelf zou hij
het initiatief nooit durven nemen op het laatste
oogenblik zou hem de moed ontbreken. Als zijn va
der het pijnlijk onderwerp zelf aanroerde ja, dan
zou het wat anders zijn. Maar er was geen sprankje
hoop, dat. hij daar ooit toe komen zou.
Tine zag hem tobben. Die arme jongen. Och, iij
wist er alles van. Hij had altijd gehunkerd naar een
beetje hartelijkheid en dat verklaarde voldoende,
waarom hij als jongen reeds zoo graag bij hen thuis
kwam. Zoodra hij meerderjarig was, zouden zij
zich verloven. Geen dóg eerder Dolf wilde zich
zelf en haar niet blootstellen aan moeilijkheden met
zijn stiefvader.
Het meisje zag hem plotseling van het venster
terugkeeren, waarvoor hij zich geposteerd had.
„Tine, ik heb een oplossing gevonden," zei hij
vastberaden.
„Een oplossing? Waarvoor?"
Dolf wees naar de copie. „Zoodra ik die adverten
tie lees, schrijf ik erop."
„Jij?" vroeg zij verbaasd.
„Ja. Het is mijn plicht. Ik denk aan mijn moe
der.
Tine zette een paar groote oogen op. „Wou jij
compagnon worden van je vader? Maar, beste Dolf,
hoe kom je aan zooveel geld?"
„Dat heb ik al ik bezit zelfs meer.
„Jij?" viel zij ademloos uit.
Dolf lachte en sloot haar in zijn armen. „Wist je
't niet? Wel, zooveel te beter, liefste, 't Is waar, ik
heb het je nooit verteld, dus hoe zou je 't kunnen
weten? Maar laten we nu maken dat we hier weg
komen, want het is half twee en elk oogenblik kan
vader terugkomen."
S/of op blz. 18