VOGELS
T
ÉN NEST
RUDOLF UTSCH
13
EERSTE HOOFDSTEK
EEN FAMILIEROMAN
DOOR
oen in liet jaar negentig van de vorige
eeuw de mijneigenaar Friedrich Neist
at-ierf. liet hij zijn zonen George en Herhert
een groot vermogen na. Algemeen werd
aangenomen, dat de oude Neist millionnaii
nas geweest, want niet alleen stamde hij af van eer
rijke familie van ijzerhoeren, maar hij had ook zelf
groote kapitalen verdiend. Bovendien had hij zijn
mijnen „Ertsberg" en „Appelsteen" voor een goeden
prijs van de hand gedaan aan een maatschappij uit
het Roergebied en tenslotte was Friedrich Neist in
geldaangelegenheden altijd een hoogst voorzichtig
man geweest, die zijn kapitalen slechts in veilige
beleggingen stak. Hij leefde zeer eenvoudig, zuinig
zelfs, en de eenige weelde, die hij zich gunde, waren
twee of drie borrels per dag en een pijp zware tabak.
De jacht was zijn derde liefhebberij, maar deze harts
tocht was al evenmin in staat zijn jaarlijks groeiend
vermogen in gevaar te brengen,.
Na zijn dood nam zijn oudste zoon, George, het
ouderlijk huis over en daarmee oók de eigenschappen
van zijn spaarzamen en bescheiden vader. In den
loop der jaren dreef hij zijn spaarzaamheid echter zoo.
ver, dat hij als gierigaard in een slechten reuk kwam
te staan. Vrouwen meed hij als vijandige schepsels,
alcohol raakte hij nooit aan en allengs zonderde hij
zich in zijn woning geheel van de buitenwereld af en
leefde het eenvoudige bestaan van een kleinen boer.
Toen de groote oorlog uitbrak, was George Neist
reeds een oude en uitgedroogde vrijgezel, die algemeen
voor een vrek en een zouderling doorging." De men
seden bespotten hem en noemden hem lachend
den lompenmillionnair. Dien naam droeg hij niet
ten onrechte, want al was George Neist miilionnair,
in zijn voorkomen zag hij er uit als een zwerver en
bedelaar. Daarbij was hij ongevoelig voor critiek.
zoodat hij den sclijjn op zich laadde, dat hij met zijn
verwaarloosd uiterlijk den spot der menschen op
zettelijk uitloktè.
De mode, de machtigste heerscheres der wereld,
had over George Neist niet de minste macht. Eigen
zinnig Meld hij aan een kleederdracht vast, die bij
den tijd minstens vijftig jaar ten achter was. Steeds
zag men hem met een nauwsluitende geruite broek,
een vuurrood, rijk bestikt vest en een grijze jas,
die glom van vet en ouderdom. Een andere eigen
aardigheid van hem was, dat hij nooit anders dan een
hoogen hoed droeg op zijn hoekigen en kalen schedel;
geen zwarten echter, maar een liehtgrijzenj zooals
men ze thans in Engeland ziet dragen bij beroemde
paardenrennen. Dassen waren door den lompen
millionnair in den ban gedaan; zijn lange, magere hals
was altijd bedekt met een rooden, met witte sterren
bedrukten zakdoek, waarvan Mj de punten slordig
bij elkander had geknoopt.
Even zonderling als zijn levenswijze, was de liefde
die de lompenmillionnair koesterde voor zijn ossen.
Het waren prachtexemplaren van hun ras en als hij
andere kocht spaarde hij geld noch moeite, om de
sterkste en mooiste te krijgen, die de markt te
bieden had. Maandenlang was zijn knecht soms op
reis om dezen eigenaardigen hartstocht van zijn
meester te bevredigen en keerde hij ongelukkiger
wijs terug met een exemplaar, dat George Neist
niet in alle opzichten voldeed, dan zond hij het
regelrecht naar den slager.
Stonden de dieren hem echter aan, dan kregen ze
een verzorging, die aan het belachelijke grensde. Zij
werden royaal van voer voorzien, hoefden zich op het
land niet al te zeer in te spannen en bleven zoo lang
mogelijk gespaard voor hun natuurlijke eindbestem
ming: den doodelijken steek van het slagersmes.
Want George Neist scheidde niet graag van dieren,
die hij in zijn hart gesloten hield.
Een ander uitvloeisel van die overdreven zorg was,
dat hij zijn ossen nooit liet beslaan in het dorp waar
hp woonde, ofschoon het prat ging op een hekwamen
smid. Geduldig leidde hij de dieren naar een naburig
dorp, dat een goed uur van zijn woonplaats verwij
derd. lag. Vroeg men hem naar de reden daarvan,
dan kreeg men altijd hetzelfde antwoord.
„Dat doe ik uit liefde voor mijn beesten, want zij
laten zich in geen enkele smidse zoo graag beslaan
als in die van Hieronymus Kugel. Hij is de beste
smid van het Siegerland en heeft nog. een oude.
degelijke werkplaats. Je zult er niet één van die nieu-
werwetsche macMnes vinden. Alleen in Hieronymus'
smederij heerscht nog de oude gemoedelijkheid.
Dan lachte zijn smalle mond en in dit lachje waren
spot en hoon broederlijk vereenigd. Hieronymus
Kugel, de smid, zag niemand liever in zijn smidse
verschijnen dan den lompenmillionnair, want als
Mj zijn ossen liet beslaan werd de oude vrek vrijgevig.
Hij betaalde graag het vijfvoudige van het gebrui
kelijke tarief en liet daarenboven een ruim drinkgeld
achter voor de altijd droge keel van Hieronymus.
Als iemand hem soms vroeg waarom hij zoo dweep
te met die trage ossen en niet liever de voorkeur gaf
aan een paard, dan had hij terstond een verklaring
bij de hand.
„Ik houd niet van dat haasten en dringen van den
tegenwoordigen tijd. De os schijnt mij het symbool
toe van het welbehagen en de gemoedelijkheid.
Daarom houd ik van hem. De os is geweldig sterk,
maar pocht nooit met zijn kracht. Stil en bedacht
zaam gaat hij altijd zijn weg. Hij is ook niet zoo hoog
moedig als een paard, maar doet nederig én benistend
zijn plicht. Daarenboven heeft Mj stalen zenuwen en
is niet zoo schichtig en onrustig als een paard."
Dat men hem uitlachte om die oiiderwetsche denk
beelden liet hem volmaakt onverschillig. Hij vond
er zelfs plezier in, dat de wereld om hem lachte en
hem voor dwaas versleet.
„De menschen geven zich doorgaans de grootste
moeite om hun zotheid te verbeigen en zich mooier
voor te doen dan zjj zijn, maar het kan mij niets
schelen wat zij van mij denken," zei Mj altijd.
„En de lui, die door de wereld voor heel of half zot
worden aangezien, zijn gewoonlijk lang de domste en
slechtste menschen nog niet."
Passeerde hij met zijn ossenwagen op weg naai- de
stad of naar zijn akker soms bekenden uit de streek,
van wie hij wist dat zij hem graag bespotten, dan
ging hij opzij en sprak zijn dieren met een luide stem
toe.
„Alstublieft een beetje meer rechts houden, heeren
ossen
Dergelijke dwaasheden vonden hun weg door ge
heel Siegerland. De menschen maakten zich er vroo-
lijk over en brachten met een veelbeteekenend gezicht
een wijsvinger aan hun voorhoofd. Maar als de lom
penmillionnair 's avonds thuis kwam, lachte hij even
eens.
„Ziezoo, beste jongen, ik heb vandaag weer een
goed werk gedaan en zal dus rustig kunnen slapen,"
kreeg zijn kneGht dan te hooren.
„Een goed werk, meneer? Hoe bedoelt u Hebt
u iemand een aalmoes gegeven?"
„Neen, maar ik heb den menschen weer wat stof
om te lachen gegeven! En dat is ook wat waard in
deze vreemde wereld.
Herbert Neist, de jongere broer van den lompen
millionnair. had een geheel tegenovergesteld karak
ter. De natuurkunde leert dat tegenovergestelde
polen elkander aantrekken en men zegt dit vaak ook
van menschen. Op de beide broers was deze regel
venwel niet van toepassing. Herbert Neist had met
zijn zonderlingen broer al sinds tientallen jaren geen
Gingang meer. Ontmoetten zij elkander op straat, dan
spraken zij geen woord. Hoogstens dwongen zij zich
rot een glimlach. In dat glimlachen kwam bij Her
bert Neist een gevoel van medelijden en droefheid tot
uitdrukking, bij zijn oudereu broer echter bittere
ironie. Reeds als jongens hadden zij elkander nooit
goed kunnen uitstaan en de jaren hadden die oude
kloof aan weerszijden verbreed.
Herbert Neist onderscheidde zich ook uiterlijk
van zijn broer. George was klein en tenger, Herbert
daarentegen forseh en statig. Innerlijk stonden zij
nog veel verder van elkander af. Herbert was vrij
gevig en liet reeds van jongsaf iedereen van den rijk
tom van zijn vader mee profiteeren. Goedhartig als
hij Avas kon hij niet verdragen, dat iemand in nood
verkeerde. Gedurende zijn militairen diensttijd in
Deutz joeg hij er een klein vermogen door, maar de
oude Neist kon tegen zoo'n stootje. Spilziek en niet
vrij van ijdelheid versmaadde hij den trein, als hij
.met verlof kwam en deed zijn intocht in het dorp in
een schitterend uniform en op zijn eigen paard. Het
was hem een groote voldoening bij zoo'n gelegenheid,
als de eenvoudige dorpelingen z' 'li bewonderend aan
hem vergaapten en hij deheele dorpsjeugd achter zich
aan zag komen.
Toen de oude Neist stierf, stelde George zich te
vreden met het eenvoudige ouderlijke huis als woniiïg.
maai' Herbert liet zich door een architect van Siegen
een schitterende villa bouwen in het doip, waar zijn
broer zijn ossen liet- beslaan. Van dien dag af leefde
hij op royalen voet. Hij ging gekleed als een heer en
was vrijgevig als een vorst. Maar hij was niet hoog
moedig en omdat hij een open oog en hart had voor
iederen nood, was hij zeer gezien en geliefd in de
streek.
George belegde zijn vermogen in mijnen, landerijen
en huizen en streek er een behoorlijke rente van op. t
Herbert daarentegen hield niet van die veilige be
leggingen. Hij wilde iets ondernemen, iets wagen met
zijn kapitaal en Meld van de fabi'ek met haar
lawaaierige machines, waarin Mj zich verlustigen
kon aan den rumoerigen hartslag van het nijvere
leven.Dat Mj later veel geld verloor, was minder
te wijten aan roekeloosheid dan aan het onbegrensde
vertrouwen, dat hij in zyn medemensclien stelde.
De vrouw van Herbert Neist stamde uit een oud
boerengeslacht uit het land van Munster. Als jong
meisje was zij schoon en frisch, als een zonnige,
bloeiende Meidag. Het was George, die haar het
eerst leerde kennen. Dat was in een tijd, toen nog
niets deed vermoeden, dat er een zwaarmoedige
kluizenaar en ossenvriend uit hem zou groeien.
Hij hield van de mooie Westfaalsche en weldra
waren zij verloofd.
Toen kwant op zekeren dag zijn broer Herbert
met verlof, de vroolijke, elegante cavalier, die als
een overwinnaar door het leven schreed. Het duurde
niet lang of het meisje zag in, dat zij rich vergist
had in haar gevoelens voor George. Kordaat verbrak
zij de verloving en kort daarna verloofde zij zich
oprneuw met Herbert.
Er waren menschen in die jaren, die van een trage
die spraken, maar het is een feit dat zij, die het
nauwst bij deze familieaangelegeuheid betrokken
waren, nooit met één woord verriedeivwat er binnens
kamers voorgevallen of besproken was. Sindsdien
keek George geen meisje meer aan en sloot zich op
in het ouderlijk huis, waar Mj van lieverlede in zijn
zonderlinge levenswijze verviel. Sindsdien ook waren
de broers voorgoed van elkander vervreemd.
Wat niemand eigenlijk had durven hopen bleek
weldra een gelukkig feit: Herbert, die er tot dan
luchthartig op los had geleefd, liet na zijn huwelijk
alle buitensporigheden varen en ontpopte zich als
een trouw eehtgenoat en een liefhebbend vader. Hij
droeg zijn vrouw op de handen en leefde jarenlang
in geluk en vrede, totdat de onverbiddelijke dood,
die Tijk noch arm ontziet, hem kort na de geboorte
van zijn vijfden zoon van zijn echtgenoote beroofde.
Meisjes waren hem niet geschonken.
Na dit eerste groote verlies volgden er weldra
meer. Zijn oudste zoon had juist zijn diensttijd in
Zabern beëindigd, toen de oorlog uitbrak en hem
naar het front rièp. Hij was ingelijfd bij de eerste
troepen, die België binnenrukten en hij behoorde
ook tot de eersten, die vielen.