31
Tot nn toe had Higgins, die *Bcheen te hopen, dat
zij ten slotte toch wel zou toegeven, haar behoor
lek behandeld, maar zij had gevreesd dat hij van
meening zou veranderen als hem blijken zou, dat
zij onverzettelijk was en liever sterven zou dan toe
te geven.
„Toen ik die twee schoten hoorde," zoo besloot zij,
„begreep ik, dat er iets bijzonders aan de hand
moest zijn en ik begon uit alle macht om hulp te
roepen. Maar allerminst heb ik kunnen verwachten,
dat jullie mjj gevonden zoudt hebben."
„Wij hebben je al maanden lang gezocht en wij
zouden je waarschijnlijk nooit gevonden hebben, als
wij niet een bekeerden Kaffer zouden hebben ontmoet,
die precies wist, waar je verborgen was."
„Je bent een schat," antwoordde Betsie, „ik heb
je mjjn leven te danken. Higgins zou mjj zeker
gedood hebben, als hij eindelijk begrepen had, dat ik
nimmer zijn vrouw zou worden."
„Ik heb het niet alleen gedaan," antwoordde
Wollie. „Arie heeft een even groot aandeel in je
bevrijding gehad als ik."
„Natuurlijk," antwoordde zij glimlachend. „Ik
mag Arie niet vergeten."
Zij reikte haar vriend de hand en keek hem dank
baar aan.
Wat was zij mooi! Het was, alsof deze matte
bleekheid haar schoonheid verhoogde. De manier,
waarop zij hem aankeek, was duidelijk genoeg. Thans
had hij zekerheid, behoefde hij niet langer te twijfelen.
Niet alleen dankbaarheid, maar ook liefde had hij in
Betsie's groote blauwe oogen gezien.
„En waar zit de schurk op het oogenblik?" vroeg
Wollie.
Echt weer iets voor Wollie, om op een oogenblik,
dat hij eigenlijk verdwijnen moest, opnieuw een
gesprek te beginnen, dacht Arie verstoord.
„Higgins! Die is napt Port Natal en zal nog wel
eenige dagen wegblijven."
„Een mooie gelegenheid om hier intusschen eens
naar zijn beroemde schatten te zoeken," zei Wollie.
„Denk maar niet, dat je iets vinden zult," ant
woordde Betsie. „Hij moet nog andere schuilplaatsen
in het gebergte hebben, maar deze zijn hem alleen
bekend. Zijn geld bewaart
hij hier niet, dat moet
zich op een andere plek
bevinden. Hjj moet heel
erg rjjk zijn, want hij be
loofde mij, dat hij mij met
juweelen zou behangen en
dat hg mij een leven als
een prinses geven zou, als
ik met hem naar Europa
wilde gaan."
„Jammer, dat wij den
dief niet kunnen bestelen,"
zei Wollie spijtig, „dan kon
den wij zijn juweelen ook
om je hals hangen en een
prinses van je maken."
„In het laatste hol be
waart hjg levensmiddelen en
krijgsbehoeften, dat is alles
wat je hier vinden kunt."
„Wjj kunnen in ieder
geval eens gaan kijken, wat
daar te vinden is," meende
Wollie.
In het laatste hol ston
den een paar groote, met
hangsloten gesloten kisten,
die echter gemakkelijk
opengebroken konden wor
den. De eene kist bevatte
uitsluitend wapenen, ter
wijl de andere met flesschen
whisky gevuld bleek te
zjjn. Aan 'n boomtak hin
gen eenige kleedingstuk
ken, waaruit Wollie een
hoed en 'n wambuis koos.
„Voor Joël," zei hg, „dan
kun jij je hoed ook weer
terugkrijgen. Deze is rood,
dien vindt onze vriend
vast veel mooier dan jouw
zwarten. En kjjk eens,
Betsie, voor jou een ge
weer, misschien dat je het
op dèn terugweg nog noo-
dig zult hebben."
Nadat zjj de lijken der
Kaffers begraven hadden,
Vergewe en vergeet
door
dr. J. D. du Toit
Daar het 'n doringboompie
Vlak bij die pad gestaan,
Waarlange ossespanne
Met zware vragte gaan.
En eendag kom daarlanges
'n Ossewa verby
Wat met sy sware wiele
Dwars oor die boompie rij.
„Jy het mos, doringstruikie,
My, dander dag, gekrap;
En daarom het myn wiele
Jou kroontjie plat getrap."
Die ossewa verdwijn weer
Agter 'n heuweltop,
En langsaam buig die boompie
Syn stammetjie weer op.
Syn skoonheid was geskonde,
Syn bassies was geskeur;
Op een plek was die stammetjie
So amper middeldeur.
Maar toch het daardie boompie
Wéér stadig reggekom,
Want oor sy wonde druppel
Die salf van eie gom.
Ook het die loop van jare
Die wonde weggewis
Net een plek bly 'n teken
Wat onuitwisbaar is.
Die wonde word gesond weer
Als jare kom en gaan,
Maar daardie merk word grooter
En groei maar aldeur aan.
Een eenvoudig huis,
zooals de trekkers
bouwden in de
nieuw door hen ont
gonnen gebieden van
Natal.
bereidden zjj op 't
vuur den maaltijd
en rustten een wei
nig uit, alvorens
den moeilijken te
rugtocht te aan
vaarden. Onderwijl
liep Joël, die zjjn
nieuwe kleeding*
stukken dadeljjk in
gebruik genomen
had, trots rond en
drong er herhaalde
lijk op aan, dat men
zoo spoedig moge
lijk vertrekken zou. Voorbij de rotskloof, bij het
bosch, wist hij een plas, en hij verlangde ernaar
zoo spoedig mogelijk op deze plaats te komen om
zichzelf in den waterspiegel te kunnen bewonderen.
VIJFDE HOOFDSTUK
Toen Wollie en Arie de overigen verlieten om naar
den zendeling te gaan, begaf Pieter Betief zich met
zjjn mannen rechtstreeks naar Dingaan's hoofd-
kraal Oemkoengoenhlovoe. William Wood, die zich
bereid verklaard had, met het opperhoofd te onder
handelen en als tolk op te treden, werd vooruitge
zonden. Hjj keerde spoedig terug met de tijding, dat
Dingaan bereid, was, de Boeren te ontvangen. De
bereidwilligheid van het Zoeloehoofd hield goede
beloften in voor de toekomst en onder de trekkers
heerschte groote vreugde. Niettemin waren er enke
len, die niet deelden in deze bljjdschap en die van
meening waren, dat men op zjjn hoede bljjven moest.
Te zeer stond D ingaan bekend als een wreed en wraak
zuchtig man, dan dat men hem zonder meer zou
kunnen vertrouwen. Betief
meende echter, dat men
zich veilig naar Oemkoen
goenhlovoe zou kunnen
begeven, omdat het opper
hoofd, als hjj werkeljjk van
plan was iets tegen hen
te ondernemen, dit allang
gedaan zou hebben. Gert
Maritz was echter niet zoo
gemakkelijk te overtuigen
en op zjjn verzoek werd,
alvorens men bjj Dingaan
op bezoek ging, nog eens
krjjgsraad gehouden. Hier
werd -voornameljjk het
woord gevoerd door den
jongen Wood, die reeds
jarenlang met de Zoeloes
omging en al hun aanvoer
ders kende.
„Gjj kunt het gerust wa
gen," zei hjj, „ik ga met
mee en zal als tolk optre
den. Ik ben -er vast van
overtuigd, dat Dingaan
geen kwade bedoelingen
heeft. Hij voelt zich te sterk,
te zeker van zijn macht,
om vrees te koesteren voor
Een prachtig voortbrengsel
der Zuid - A frikaansche let
terkunde is nevenstaand
gedicht, dal door mevr.
Charlotte Kohier werd ge
declameerd toen Z.E. dr.
H. D. van Broekhuizen,
gezant van de Unie van
Zuid-Afrika te Den Haag,
de eereteekenen uitreikte aan
de Nederlanders die in den
Boereooorlog aan de zijde
der Boeren streden. Met
het doringboompje, waarvan
in het gedicht sprake is,
worden de Boerenrepublie
ken bedoeld. De ossenwagen,
die het boompje dreigde te
verpletteren, symboliseert de
houding van migeland in den
tijd van den Boerenoorlog.
een paar honderd Boeren. En alleen vrees zou hem
er toe kunnen brengen iets tegen u te ondernemen.
Daarvan is echter geen sprake. Hij toonde zich ver
heugd, toen ik met uw voorstel kwam en vroeg mjj,
u zoo spoedig mogelijk bij hem te brengen."
„'t Klinkt alles heel goed en vertrouwenwekkend,"
antwoordde Maritz, „maar toch ben ik niet geheel
gerustgesteld. Mjjn wantrouwen is echter nutteloos,
want wjj zullen Dingaan voor ons moeten winnen,
als wjj in dit land willen gaan wonen. Ik meen echter,
dat het goed zal zjjn, als alleen een kleine deputatie
zich in de kraal begeeft, terwjjl de rest buiten bljjft
wachten. Mocht er iets gebeuren, dan kunnen de
anderen te hulp komen."
„Dingaan zal een dergeljjken maatregel doorzien
en hem als een bljjk van wantrouwen opvatten,"
antwoordde Wood. „Bovendien is hij waardeloos
voor hen, die naar binnen gaan. De kraal, is geheel
door een hooge palissade omgeven en men zal er,
als de Zoeloes iets mochten ondernemen, nimmer
kunnen binnendringen. Ik sta er echter met mjjn
persoon borg voor, dat u niets kwaads overkomen zal.
Ik vergezel u en deel dus uw lot."
Deze laatste woorden, op rustigen, overtuigenden
toon gesproken, gaven den doorslag en men besloot
geen bjjzondere veiligheidsmaatregelen te treffen.
Te Oemkoengoenhlovoe werden de Boeren met veel
eerbetoon ontvangen. De oudsten van den stam
kwamen hun een eindweegs tegemoet en boden den
leiders, als bljjk van hun vredelievende gezindheid,
kalebassen met Kafferbier en tnaïskoeken aan. Toen
men binnen de omheining aankwam, werden de
geweren aan rotten opgesteld. Maritz onderging een
vreemd gevoel van onrust, toen hjj zich van zjjn
wapen ontdeed en zichzelf weerloos maakte.
„Als dat maar goed gaat, Pieter;" zei hjj bezorgd.
Maar Betief haalde glimlachend zjjn schouders op
en antwoordde, dat hjj geen vrees behoefde te hebben.
Voordat men bjj den hoogsten aanvoerder werd
toegelaten, waren de bezoekers volgens de gewoonte
van den stam verplicht verschillende ceremoniën
bjj te wonen. Allereerst werd een groote parade op
het middenplein van de kraal gehouden en daarna
voerden de Zoeloes een wilden krjjgsdans uit. Deze
vertooning was werkeljjk indrukwekkend, de dis
cipline der wilden was voorbeeldig en men begreep,
dat deze groote, krachtige kerels geduchte kxjjgera
moesten zjjn. Tjjdens den dans had de gastheer een
os laten slachten, waarvan de boeren na afloop de
beste stukken voorgezet kregen. Het Kafferkorenbier
vloeide overvloedig en het duurde niet lang of de
Zoeloes kwamen onder invloed van dezen geestrjjken
drank. Toen 't feest .in vollen gang was, klonken doffe
slagen, alsof men ergens op een pauk sloeg. Het
klonk onheilspellend, maar Wood stelde zjjn vrienden
gerust en zei, dat dit het teeken was, dat het opper
hoofd de gasten verwachtte.
Gezeten voor zjjn hut, en in gezelschap van zjjn
oudste raadslieden, ontving Dingaan zjjn bezoekers.
Hjj was een man van middelbaren leeftjjd, groot en
forsch van gestalte, en zjjn gelaat, waarin een paar
glinsterende oogen stonden, had een uitdrukking van
intelligentie, welke een minder Welwillende beóor-
deelaar sluwheid zou hebben kunnen noemen.
In ieder geval, dacht Maritz, is hjj een broeder
moordenaar, kwam hjj aan de macht, door zjjn
broeder Tshaka van het leven te berooven. Maar
was het onder de beschaafde volken ook niet vaak
genoeg voorgekomen, dat hooggeplaatste personen
hun familieleden lieten ombrengen, om zelf de macht
in handen te krjjgen! In dit opzicht was Dingaan dus
niet zooveel slechter dan beschaafde grooten.
►o-cxxx
Wordt vervolgd