a
i
BRIEVEN
34
van hei Adelaarsjong aan zijn
moeder en van Marie-Louise
over
haar
zoon
(SLOT)
MOEDER EN ZOON
De eenige bestamide foto van Marie Louise, em
/InrtviarMGn-foimo ntarf Jinrt/s* o^öv/Jto^i onnrt/v ~t SA-fnzjAt ctaA
daguerreotype uit ham stervensjaar, 1847, toen zij
56 jaar oud was. Daguerre vond, zooals men wetm
zal, precies honderd jaar geleden, in 1839, het eerste
photographische procédé uit.
De personen, die in onderstaanden, in het
Fransch geschreven brief van den hertog
van Reichstadt worden genoemd; zijn graaf
Alfred Neipperg, zoon van generaal Neipperg uit
diens eerste huwelijk, en baron Amelin, de secre
taris van Marie Louise in Parma.
Weenen, 2 Augustus 1831.
Lieve Moeder
Alfred Neipperg enAmelin, die kort geleden hier
aankwamen, hebben mij de meest geruststellende berich
ten gebracht over uw gezondheid, waarover ik' sinds
gerwimen Ujd ongerust icas. Alfred heeft me verzekerd,
dat u dikwijls met veel liefde over mij hebt gesprokm,
en deze tijding was mij te meer een balsem voor het
hart, wijl ik vreesde, dat ten gevolge van de langdurige
onderbreking onzer correspondentie uw toegenegenheid
voor mij zou zijn verminderd. Schrijf deze fout echter
toe aan mijn nalatige liéhtziivnigheid.
Indien u me vroeg, of ik op een oorlog hoop, dan zou
ik u de verzekering gevendat niets mij zooveel vrees
inboezemt als een oorlog. Immers, mijn hart en mijn
verstand zoowel als mijn eer gebieden mij, nooit iets
tegen Frankrijk te ondernemen. En toch, deel uit
makend van het Oostewrijksche legeren vol eerzucht,
wat zou het een schoon oogenblik zijn, waarop mijn
tijdgenooten, met de lauweren der overwinning ge
tooid, met roem overladen, terug zouden keeren van
het veld van eer, en waarop ik mijn sabel zou kunnen
te voorschijn halen, die veroordeeld is om te roesten in
tijden van actie, en slechts blinken mag op de parade
plaats Doch, Gode zij dank is dit alles slechts ver
beelding,en beven wij hier voor een heel ander gevaar,
veel verschrikkelijker, voor de cholera.
Alle maatregelen tegen -
deze plaag zijn genomen.
Driedubbele posten, zich uit
strekkend in het noorden
tot Pruisen, en in het zui
den tot de Adriatische zee
beschermen ons aan den kant
van, Polen en Hongarije
wélke door deze ziekte ioor
den geteisterd. Maar men,
beoordeéle deze versperrings
linie toch ook weer niet dl te
gunstig^ want als deze ziekte
werkelijk besmettelijk is, zul
len de vogels ons de ziekte
kiemen even goed overbren
gen als de menschen.
Het reis-toi let/nécessaire van
Marie Louise uit 1810,
door 'n Parijschen juwelier
voor de jonge keizerin uit,
gevoerd in goud en paarl-
moer. Twee spiegels, waar
van, de eene vergroot, een
tandenborstel en mamicuur-
instrumenten.
Ik had mij voorgenomen u een langen brief te schrij
ven, en u lang te onderhouden over mijzelf en alles
wat er in mij omgaat, maar allerlei dienstkarweitjes
beletten mij zulks.
Wees zoo goed, lieve moeder, en denk zoo nu en dan
eens aan
Uw allergehoorzaamsten zoon
Fra/ngois.
Den volgenden brief schreef-de zoon van Napoleon
aan zijn moeder zes maanden voor zijn dood, eveneens
in het Fransch.
Lieve Moeder,
Aanvaard met uw bekende goedgunstigheid mijn ge-
lukwenschen ter gelegenheid van uw verjaardagmoge
deze dag zoo vaak terugkeeren als ik het wensch in mijn
erkentelijke liefde jegens u! Heken op die toegenegen
heid, lieve moederhet is het meest onveranderlijke en
diepst geioortélde gevoel van mijn hart. Indien u be
seffen kon, hoe groot uw macht over mij is, en hoe ver
knocht ik u ben, zoudt u me niet gedurende acht maan
den van eenig bericht verstoken hébben willen laten.
Het was voor mij een zoo wreede gedachte, nieuws om-
trent u aan een vreemdelinge te moeten vragen en toch
was gravin Lazansky de eenige nieuwsbron voor nvij
gedurende ons verblijf op Schönbmnn. Ik gevoel onze
scheiding als een zworen last, en aangezien mijn eenige
hoop is, u gélukkig te kunnen maken, zult u knimien be
grijpen, hoe vurig ik verlang u terug te zien. Waarom
moeten die vervelende omstandigheden toch ook altijd
onze hartewenschen in den weg staan
U zoudt me, sinds een jaar, wél 'n beetje veranderd
vinden: minder tot plagen geneigd en meer in mezelf ge
keerd, een weinig melancholiek en vol ijver voor de
studie. Wat zou ik gelukkig zijn, indien ik schrijven
kon; dan zou ik vorschen in mijn verbeelding, en dat
zou me nog grooter genot schenken dan de muziek bij
machte is me te geven. Maar deze wensch is mosterd na
den maaltijd; ik héb te veel verwaarloosd; en terwijl
mijn rechterhand u schrijft, ruk ik me met de linker
de haren uit het hoofd uit wanhoop over dezen onzin,
dien u alleen lezen kunt wanneer u bedenkt, dat mijn
hart sprreékt in wat mij uit de pen vloeit.
Het leven, dat ik hier leid; gelijkt overigens veel op het
uwe in Salahet is van een verrukkelijke eentonigheid
wanneer men er in slaagt zich een wereld voor zichzélf
te scheppen, door na te denken en de wetenschappen
te beoefenen, vaart men altijd op een kabne levenszee
en ik begrijp uitstékend het standpunt van dien wijs
geer, die van zijn zolderkamertje neerziet op de pa
leizen der grooten, en die een stuk brood verkiest boven
den overvloedigsten maaltijd. Ik spreek hier weinig
menschen, maar hun verschil van karakler verleent
grootlevendigheid aan mijn dagelijksche leven. Er
is niets zoo interessant als dezelfde vraag voor te leggen
aan het geniale, warme en snélle oor
deel van Prokeséh (den intiemen
vriend van den hertog van Beich-
stadt. Vert.), aan den koelbloedigen
Werklein staatssecretaris van Marie
Louise te Parma na dendood van
generaal Neipperg) of aan den
nauwgezetten graaf Dietrichstein.
Ik heb prettig gezelschap in den
persoon van baron de Molt, die met
een gezond oordeel begiftigd is, en
die behalve een uitgebreide kennis
ook een betrouwbaar en gesloten karakter bezit. Alfred
en Gusta/o Neipperg komen me vrij vaak bezoeken.
Ik omhels u allerinnigst, lieve moeder, en bid u
dringend wiet uit u/w hart te bannen
Uw zeer gehoorzamen zoon
Frangois.
Weenen, 3 December 1831.
Bovenstaande brief is de laatste uit de serie,
welke men bij den dood van Marie Louise in haar
schrijfbureau vond. In de volgende epistels van Marie
Louise, aan haar dochter Albertina en haar toe-
komstigen schoonzoon gericht, lezen we de reactie
van de zoo geruimen tijd -afwezige moeder bij het
vernemen van de tijding der ziekte van het Adelaars
jong, haar eerstgeborene, en van haar verbluf aan
3 paA/ifas 9+J/ï^puics
AA&C 0*. Cu* TSudt* 9jc
Clulis' W. JuuL^ctyj mmZSUj
cC&i*>1fauLtct.
of"al//Zèrtitttfypuu*
i* vm
/{ja
De laatste bladzijde van den tot heden nimmer ge-
publiceerden brief van den hertog van Beiéhstadt
aan zijn moeder, gedateerd 25 Maart 1830, dus
ruim twee jaren voor zijn dood.
ziekbed en doodssponde. De eerste brief werd ge
schreven tijdens de reis van Marie Louise van Parma
naar Schönbrunn, wraar haar zoon stervende lag,
en was bestemd voor haar lateren schoonzoon
graaf Luigi Sanvitale.
Gross-Feistritz, 21 Juni 1832.
Ik zou u iets troolijks willen mélden van mijn reis,
maar ik ben te droevig gestemd en door de vreeselijke
opwinding daartoe niet in staat. We krijgen juist onder
weg berichtdat mijn zoon het uiterst slecht maakt, en
dat Malfatti (de hofarts) niet instaat voor zijn leven
van de eene in de andere week. Hij is uiterst zwak. in een
staat van voortdurende verdooving, met een drogen hoest,
vol onrust, inwendig als door het vuur verteerd, met
zware pijn in de borst, kortom, alles wijst er op, dat er
een nieuwe crisis op komst is, gelijk aan die, wélke
vorige week zijn leven in gevaar bracht: Gisteren zal
men dén armen jongen de H. Sacramenten (der ster
vendenwel hebben toegediend. Ik' höop maar, dat men
den feestdag van Sacramentsdag als voorwendsel zal
hebben gebruikt, om hem niet te verontrusten, op déze
mamier zal hij zijn illusie (van beterschap) tot het
laatste oogenblik blijven bewaren. Ik zou wel dag en
nacht willen reizen, maar ik vrees, dat zulks onmogelijk
zal zijn, vanwege de paarden, en bovendien wil men mij
niet laten gaan wegens mijn zwakke gezondheid! En als
ik hem niet meer zien zou, wat zal de buitenwereld dan
zeggen, waar men nooit de gebeurtenissen redelijk beoor
deelt, en waar men de géheéle schuld op mij zal schuiven
van al die vertraging, waaraan ik, bij God, geen schuld
heb. Ik weet alleen, dat ik diep ongelukkig benen dot
■ik het leven moe ben.
Gratz, den 22en 5 war 's avonds.
Ik kom hier op het oogenblik aan, lijdend aan