4 M/. ■- M tr 31 V /fee C Z/1 (P/rzy- 4- I A/'tSi'y .C'&itk. t s* ÉjiAoijt y óf Slot volgt. uit velé honderden krijgers bestaande menigte met hetzelfde rhythme en op dezelfde melodie danst. En juist dit monotone gezang, gescandeerd door de doffe slagen op de schilden en het stampen dei voeten, klinkt angstaanjagend en dreigend. Met bleeke gezichten kijken de weerlooze Boeren elkander aan en wachten zwijgend op wat verder gebeuren zal. Opeens verheft zich Dingaan, die tot nu toe het schouwspel glimlachend gadegeslagen heeft en steekt zijn hand in de hoogte. 0ogenblikkelijk verstomt het rumoer en blijven alle Zoeloes roerloos op hun plaat sen staan. De Boeren begrijpen, dat thans het belangrijkste oogenblik aangebroken is, dat over hun lot spoedig beslist zal zijn. Even-blij ft, het stil, hoort men alleen het gehijg der mannen en het tjilpen der vogels, die in de hoo rnen buiten de kraal zitten. Nog altijd glimlacht Dingaan. Hij staat daar in de zon als een van brons gegoten standbeeld en alleen de glinstering van zijn oogen verraadt, dat liij leeft. Dan gaat de opgeheven hand langzaam omlaag en kruist het opperhoofd de handen over de borst. Met ingehouden adem en heftig kloppende harten wachten de Boeren. Dan verdwijnt de glimlach van Dingaan's gelaat. De mond opent zich, zoodat de breede, witte tanden binnen de omlijsting van het donkere vleesch zicht baar worden en het gelaat krijgt een afschuwelijke, duivelsehe uitdrukking. „Grijpt hen roept hij. Het bevel klinkt kort en scherp en het wordt onmiddellijk gevolgd door het oorverscheurende gehuil det wildeii. Als een lawine valt de zwarte horde op de Boeren, die zelfs geen tijd krijgen om op te staan. Met knopkerries en knotsen wordt er op inge slagen en heel even overstemmen de doodskreten der ongelukkigen het gehuil der moordenaars. Binnen weinige minuten heeft de slachting zich voltrokken, liggen vijfenzestig verminkte lijken op den grond uitgestrekt, is de aarde van Oemkoengoenhlovoe doordrenkt met het bloed van onschuldigen. En het groote, machtige opperhoofd Dingaan glimlacht, wreed en raadselachtig. „En zoo is het gegaan," besloot de zendeling Owen, „vijfenzestig brave kerels en dertig argelooze Hottentotten, die hen vergezelden, werden wreed aardig en zonder eenige noodzaak als beesten af geslacht. En ik ben het geweest, die mijn bemiddeling heb verleend bij de onderhandelingen met dezen beestmeusch. Ik ben zoo dom geweest, om jarenlang te vertrouwen en de hoop te koesteren, dat hij zich eens tot het christendom bekeeren zou. Moge God verhoeden, dat hij nog meer onschuldige slacht offers maakt." Betsie, Wollie en Arie hadden zwijgend geluisterd. Vol verwachting waren zij bij Owen gekomen, in de hoop, dat zij hun vrienden in de nabijheid van Oemkoengoenhlovoe zouden aantreffen. Thans moes ten zij vernemen, dat alles mislukt was en kregen zij kennis van het ontzettende drama, dat zich geduren- de hun afwezigheid voltrokken had. „Wat nu?" vroeg Wollie. „De anderen opzoeken, die in het kamp zijn achter gebleven," antwoordde Arie. „Wij zullen hen wel F. F. Potgieter, de commandant die koning Dingaan voor zijn verraad strafte en de zwarte borden bij de Bloedrivier vernietigdevond het verdrag van Pieter Belief en bevestigt in onderstaande verklaring zijn vondst als volgt: „Gertiviseer dat deeze omsehreerene Gontraekt is gevonden door ons ondergeteekende bij de gebeenten van wijlen den heer P. Betief in din- gaansland op don 21sten dag van December 18-38 in een leedere Jager Sak. Indien vereischt zijn wij bereid dat met soïemneele Eede te staaven." r *4, t.C'_ //i CV' At "ir» JLx' j vinden in de nabijheid van de Blauw- kransrivier, want daar wilde de com mandant, als-wij in Natal aankwamen, voorloopig lagers inrichten." „De anderen opzoeken en waar schuwen," zei de zendeling, ..er voor zorgen, dat zij zich zoo vlug mogelijk - in staat van verdediging brengen. Als Dingaan zooiets gedaan heeft, beteekent dit, dat een nieuwe oorlogsperiode is aangebroken. De eene misdaad volgt op de andere. Ik ben er vrij zeker van, dat hij nu zal uittrekken om de overige Boeren aan te vallen. Wellicht zijn zijn mannen reeds onderweg!" „Dan mogen wij geen minuut verloren laten gaan," zei Wollie, „dan moeten wij onmiddellijk vertrekken en onze vrienden waarschuwen „Beter kunt ge niet doen," antwoordde Owen. „Maar wij hebben slechts twee paar den," hernam Wollie. „Kan Betsie hier blijven?" „Ik wil hier niet blijveh," antwoordde het meisje, „ik zou hier geen oogenblik rust hebben." „Neen. Betsie gaat met ons mee." zei Arie. „Ik zou haar hier ook geen voldoende bescherming kunnen bieden," hernam Owen. „Wat zou ik moeten beginnen, als Higgins hier zou komen of als de Zoeloes ons overvallen? Ik zal u in de gelegenheid stellen allen te vertrekken en u mijn paard leeneu." „En gij dan?" vroeg Wollie. „Ik. mijn zoon? Ik ben in Gods hand. Bovendien ben ik een oud man. Kom, maak u gereed." Het kleine gezelscha p trok snel na ai- het zuiden. Bijna dag en nacht zat men in het zadel en men gunde zich den tijd niet om te eten of oin eens behoorlijk uit te rusten. Spoedig zou echter blijken, dat zij ondanks alle haast te laat kwamen en dat Dingaan hen voor geweest was. Enkele uren na den moord op Pieter Betief en zijn mannen was een groot Zoeloeleger er op uit getrokken, om de emigranten te overvallen. Gedurende elf - dagen marcheerden zij door een ver laten, uitgestorven wereld, maar vroeg in den ochtend van den twaalfden dag bereikten zij het verst vooruitgeschoven kamp. van de Boeren. De ongelukkigen, die meenden, dat hun afgevaardigden op vreedzame wijze met Dingaan onderhan delden, waren op geen kwaad bedacht en werden in hun slaap overvallen. Een ontzettende slachting werd door de Zoe loes aangericht, geen levend wezen werd gespaard en nog geen half uur, nadat zij het kamp betreden hadden, was dit volkomen uitgemoord. Bijna driehonderd mensehen. mannen, vrouwen en kinderen, verloren het leven. Dadelijk na het bloed bad verzamelden de moorde naars het vee en trokken daar mee terug naar Oemkoengoen hlovoe. Eeu week, nadat zij van Owen vertrokken waren, kwamen de vrienden in het uitgemoorde lager aan. Yol ontzetting staar den zij naar de lijken der onge lukkigen. Betsie barstte in tranen uit en bedekte de oogen met haar handen. De beide jon gens deden geen poging haar te kalmeeren, begrepen, dat voor deze smart geen troost bestond. Zij knielden op den grond, die doortrokken was van het bloed hunner verwanten en vrienden en spraken een kort gebed uit. „God geve, dat wij niet te laat zijn, om de anderen te waar schuwen." Kort na hun aankomst ver lieten zij het kamp der dooden. Deze slachtoffers konden zij niet. meer helpen en zij moesten trachten de levenden te redden. W j - 1 ■V-fJ '-C c Cr 1 '4** H&.-Sfry. t* -iSr j, -Ö— s/2-4 Alvorens de verraderlijke Dingaan de Boeren liet vermoorden had hij met Pieter Betief 'n verdrag aangegaanDit document, dat wij hierboven reproduceer enwerd later bij '1 gebeente van Belief gevonden. De tekst van dit in Engelsch opgestelde verdrag luidt: ,,TTete ieder hierbij datdaar Pieter Betrefgou verneur van de Hollandsche emigranten in Zuid-Afrika, mijn vee heeft teruggehaald dat Sikonyella had gestolen, welk vee genoemde Betief mij nu overgeeft, ik Dingaan. koning van de Zoeloes, hierbij verzeker en verklaar, dat ik besloten heb aan genoemden Betief en zijn landgenooten (als beloondng voor hot bovengenoemde feitaf te staan de plek, genaamd Port Natal, met al het bijbehoorende land, te weten van de Tugela tot de Oemzinvoeboe-rivier in het westen en van de zee tot H noorden, zoover als het. land bruikbaar kan zijn en in mijn bezit is, geen ik hierbij deed en gaf als hun eeuwigdurend eigendom Als getuigen teekenden de Boeren M. Oosthuyse, A. G. Grey- ling en B. J. Liebenberg. Het document werd op 4 Februari 1838 aan Pieter Belief ter hand gestéld, twee dagen later volgde de gruwelijke moord- Na twee dagen bereikten zij een ander kamp, waar men geen Zoeloeoverval te verduren had gehad en waar men zelfs volkomen onbekend bleek te zijn met het onheil, dat de anderen getroffen had. Ofschoon de verslagenheid groot was, bleef men niet moedeloos niet de handen in den schoot zitten, maar werd dadelijk met het nemen van maatregelen ter ver dediging begonnen. Men trok de wagens in een kring en zond ijlboden naar de andere kampementen. Beter zou het geweest zijn, als men alle trekkers in een groot kamp bijeen had kunnen brengen, doch Maritz vreesde, dat men hiervoor niet voldoenden tijd meer zou hebben. Men mocht de kans niet riskee- ren door de roovers in het vrije veld te worden over vallen. Zijn veronderstellingen bleken juist ge weest te zijn, want men had het lager nog maar nauwelijks in staat van verdediging gebracht, toen een klein Zoeloeleger verscheen. De storm loop der zwarten liep dood tegen de eenvoudige barricade en nadat zij gedurende een gehcelen dag herhaaldelijk hadden aangevallen, trokken zij tegen den avond af, een groot aantal dooden achterlatend. Ook van de overige kampen, die dapper ver dedigd werden, viel geen enkel in de handen van Dingaan's mannen. Zoodra men wist, dat de Zoeloes op Oemkoengoen hlovoe teruggetrokken waren, werd de verbinding tusschen de verschillende lagers hersteld en kwam men bijeen om te beraadslagen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 31