ZIJ TROKKEN OVER
RERCi EN DAL
<s
Een verhaal uit de dagen van den Grooten
TreU der Afrihaansche Boeren
door Daiiie ITys
SLOT
.L
Een episode uit den bloedigen slag tusschen trekkers
en Zoeloes. Enkele zwarte krijgers zijn gewapend
met buksen, die zij op Pieter Relief en zijn mannen
buitmaakten.
zouden brengen en dat zij
beschikken konden over
vierhonderd geweren. Men
was in Port Natal van
plan, de Zoeloes zoo spoe
dig mogelijk aan te vallen.
Toen alle Boereucomman-
danten bijeen waren en
men het over het krijgsplan
eens geworden was, brak
de oude twist tusschen de
leiders weder los. Het was
vooral Potgieter, die door
zijn naijver verdeeldheid
zaaide. Gedurende den ge-
heelen winter bleef men
werkeloos en wellicht zou
de oneenigheid nimmer
(bijgelegd en de strijd tegen
Dingaan niet doorgezet ge
worden zijn, als niet ter
elfder ure een man in het
kamp gekomen zou zijn,
die er zooals destijds
Pieter Eetief in slaagde
de twistenden met elkan- -
der te verzoenen. Deze man
was Andries Preforms. Hij
was een eenvoudige, harte
lijke kerel, die door de wijze,
waarop hij gekleed ging, bij
velen eerst den lachlust
opwekte, maar die niette
min een grooten invloed op
de menschen, die met hem
in aanraking kwamen, bleek
te kunnen uitoefenen. Pre-
torius, die altijd keurige
overhemden en een grij
zen hoogen hoed droeg, zag er meer uit als een dorps
notaris dan als een trekker of krijgsman. Maar dit
was slechts uiterlijke schijn, want achter zijn keurig
overhemd klopte een dapper hart en zijn potsierlijke
hooge hoed verborg een stel uitstekende hersenen.
Met algemeene stemmen werd hij tot commandant-
generaal benoemd en dadelijk na zijn aanstelling
begon hij met de reorganisatie van de legermacht,
Gedurende een geheelen winter had men getalmd,
had men zijn krachten verbrokkeld, door met kleine
troepen aanvallen op Zoeloeregimenten te onder
nemen. Twee weken, nadat Pretorius de leiding in
handen genomen liad, stond een tot de tanden
gewapend leger van vijfhonderd man voor vertrek
gereed. Men kon helaas niet met alle strijdbare
mannen optrekken, omdat een afdeeling onder bevel
van Gert Maritz ter bewaking van het kamp moest
achterblijven.
Ook Arie en Wollie zouden meetrekken naar Dili
gaan's koofdkraal. Op den avond voor den dag van
het vertrek kreeg Arie nog gelegenheid om Betsie
te ontmoeten zonder dat anderen daarbij tegen
woordig waren. Het wa- sen heldere, maanlichte
nacht, toen zij elkander bij een groepje blauwgom-
boomen even buiten het kamp begroetten. Lang had
Arie geaarzeld, voordat hij den moed had kunnen
vinden, Betsie tot deze samenkomst uit te noodigen.
Op Zondag 16 December 1838 vereenigden de Boeren zich in hun lagers voor de godsdienstoefening, toen de
krijqsbenden van koning Dingaan den aanval begonnen. Plechtig legden de matinenr de gelofte af, dat zij-
indien zij er in slaagden de zwarte krijgers te verslaan, elk jaar een dankdag ter herinnering aan dit
feit zouden houden.
De mannen verkeerden in neerslachtige stem
ming en gaven te kennen, dat het beter
was, Natal te verlaten. Dit nieuwe land
was immers nog onveiliger dan de streken, waar
men vroeger gewoond had. Maar deze wankel
moedigen werden beschaamd door de vrouwen,
de dappere, eenvoudige trekkersvrouwen, die zeiden,
dat men in geen geval het land zou mogen ver
laten, voordat hun ongelukkige familieleden en
vrienden gewroken zouden zijn. Er werd een
stemming gehouden en daaruit bleek, dat de groote
meerderheid der trekkers het als een plicht beschouw
de met de moordenaars af te rekenen. Dingaan
mocht machtig zijn, onoverwin
nelijk was hij niet. Als men
alle beschikbare krachten bijeen
bracht, moest het mogelijk zijn,
den zwarten tiran een beslis
sende nederlaag te bezorgen.
Men bad God om kracht en bijstand en haalde voor
beelden uit den Bijbel aan om te bewijzen, dat
ook de zwakkere menigmaal een overwinning op
den sterke behaald had. Dingaan moest vernietigd
worden, zooals het oude volk Israëls de Philistijnen
verslagen had.
In alle richtingen werden boden uitgezonden. Naar
Port Natal, waar de vader woonde van William
Wood, die door Dingaan vermoord was. Naar Pieter
Uys, die op den top van den Drakensberg gereed
stond met zijn trek af te dalen, naar Hendrik Pot
gieter, die met zijn menschen te Winburg verblijf
hield. Van de Engelschen kwam antwoord, dat zij
een leger van vijftienhonderd zwarten op de been