53.000 KILOMETER OP '*M.\ W--.- DE WERELD ROND ALS VLIEGTUIGPASSAGIER III. VAN BASRA NAAR RANGOON NOORD- iH 'AMERIKA^ 'ksah FUAHrisco VLOS AUCCltS ÏÏKLUN .tIPZIC k »oï#A«»r mmw AAAANOUULA v»A*t, ICOON HXNAnÖoCOj) j? ZUID- fj] ►AMERIKAgV I «/oDfVAAirmo STILLE OCEAAN OCEAAN 'ÏAUSTRAlll De sampans te Rangoon lijken op Venetiaansche goudels. Een markttajereel, zooals men in geheel Indic kan zien. (1 1 intermezzo Oe gezagvoerder heeft naast mij uit het raam gekeken. „Ras el Dzje- bel," zegt hij. Wij vlie gen nu over de noord- oostpunt van Zuid-Arabië, de Piraten- kust, met fantastische kloven en onbeklimbaar steile wanden, die lood recht in zee afdalen. Het is een van de meest grootsche landschappen der aarde en het kan alleen van de lucht uit bezichtigd worden. „Nu zijn we gauw in Djask," kon digt Viruly aan. Hij kent de plaats aan den oever van de golf van Oman, waar we op aansturen en als ik hem een foto van de 14.500 km. lange route laat zien, dan weet hij, waar die genomen is. „Zou u ook zonder kaart den weg naar Indië kunnen vinden!" „Ik denk het wel," glimlacht hij en dat is bijna ongeloofelijk, maar waar. Djask nu moet hij aan het stuur. Voor hij het gas afsluit, zie ik, hoe hij zijn lippen spitst en als de motoren zwijgen, hoor ik het duidelijk: Viruly fluit. Dat een piloot bij een glijvlucht en nog wel vlak voor de landing, de moeilijkste manoeuvre bij de heele vliegerij, rustig zit te fluiten merk waardig, zooiets. En het zijn wel erg kalmeerende klanken Zijn we te vroeg? Geen sterveling te bekennen. Ein delijk komen over de gloeiende vlakte soldaten op bloote voeten aangerend, tropenhelm op, en in verschoten blauwe uniformen 'n blinkende bajonet op het geweer. Zijn wij vijandelijke vlie gers? Ja, want we hebbeD de mannen van Djask twin tig minuten te vroeg ge wekt. Mopperige en onge schoren mannen. Zij willen onze vaccinatie-bewijzen zien „pest en pokken" ze willen den dienstkof- fer onderzoeken, waar van Schiphol af mijn foto-appa raat in opgesloten is. De zegels kunnen in de hitte gesmolten zijn. Wat voor militaire geheimen men boven de kustwoestijnen van Iran zou kunnen stelen, zou ik wel eens willen wetenAllah weet het. Maar de man, die in opdracht van de K.L.M. voor onze lunch zorgt, is in zijn knollentuin. Mohammed Ale xander, een zwarte reus. Zijn groot vader is vast eens onvrijwillig van Afrika naar hier verscheept. In een huis, waar de bries uit den Indischen Oceaan aangenaam doorheen waait, omdat het wel vensters maar geen ruiten heeft, dekt hij de tafel voor de vier Edelvalkmannen en hun passa giers. „Uitstekend, die vischkoekjes, Mo hammedmaar waar zijn de vorken?" En dan brengt hij ze. In zijn vreugde om het weerzien had hij vergeten, dat Europeanen niet met hun vingers eten. Heelemaal frisch is hij nog niet, want hij houdt de tanden krampachtig tus- schen zijn vingers geklemd. En hij heeft heel wat op zijn hart. Of hij nu eindelijk, vraagt hij zijn specialen vriend Viruly, eens wat meer geld van de Company krijgt? „Oh, I, poor boy!" „Ik heb het ze in Amsterdam ge zegd werkelijk zelf gebakken, die taart, Mohammed?" En hoe staat het overigens met de garderobe van zijn vrouw? vraagt onze gastheer. Men moet namelijk weten, dat mrs. Mohammed, hoewel zij even min als haar gemaal kan lezen of schrij ven, haar linnen complets uit Den Haag laat komen, maar haar hoeden daar is zij bijzonder op gesteld uit Nederlandsch - Indië „Zeg haar," stelt Viruly hem gerust, „dat ik de volgende week het elegant ste en nieuwste model voor haar uit Batavia meebreng. En nu opschieten, Mohammed, anders is de hoed al weer ouderwetsch tegen den tijd, dat ik terugkom." „Alles is al aan boord, sir." Hij be doelt de benzine voor de motorenen den kippenbouillon voor de passagiers. Als we dien op hebben, zitten we al bijna in Karachi, ten minste als we den duizend kilometer langen zandhoop, waar niets bijzonders te zien is, niet meerekenen Indië, nog erg nuchter, maar toch al een verkwikking na de eentonige woestenij van Beloetsjistan. Boven de kust hebben we zelfs met een verre kijker geen levend wezen kunnen ont dekken, drie uur lang hoogstens een paar haaien en die lagen dan nog dood aan het strand te verdrogen. Wervelende winden, de naweeën vau een zandstorm, jagen over deze eerste Britsch-Indische vlieghaven. Zij schudden aan onze zware Douglas en de lichte schooltoestellen, die liier rondsnorren, hebben het kwaad te verantwoorden. „Wie hier vliegen kan, die kan het werkelijk," meent Viruly. De zandorkaan, die hier gewoed heeft, kwam uit 't gloeiende land, waar we nu boven vliegen. De Indus stroomt daar, breed en bruin hij schijnt te verdrogen voor hij de zee bereikt Op Haiderabad kunnen we slechts knipoogend neerkijken: het verblindt ons als een mozaïek van kristalsplin ters in de zon. En in de Thar-woestijn is het leven volkomen uitgebrand. Hier en daar ziet men een netwerk van verdroogde beken en gootjes in de steen afgeteekend. Europa lijkt hierbij vergeleken één reusachtige tuin. En daarom voelt men zich midden in Indië bijna weer thuis, als het land schap weer groen begint te worden, als weer ergens een struik groeit en de menschen woningen bouwen. Maar het groen wordt ten slotte rose. Het is de teere kleur van Jodhpur, zoo straalt ook het marmer van zijn kasteelen en palei zen, en de aarde, waar men de steen uitgehaald heeft, vertoont dezelfde kleur. Hier vinden we, dat we met gerust geweten kunnen landen De maharadja van Jodh pur gaat door voor een vriend van vliegeniers. An ders had hij ook nooit da I prachtige „staatshotel" la ten bouwen. Dit paleis is bestemd voor de eendags- gasten uit de lucht, die, nauwelijks aangekomen, op het reisplan gaan schelden, dat hun hier in plaats van een week oponthoud maar een nacht gunt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 30