i Hoe jammer, dat de zon al zoo laag staat! Boven, op de met tempels ge kroonde bergvesting - bet wordt maar een kort uitstapje zien we haar over dit romantische land onder gaan. In de fundamenten van de citadel is eens een mensch levend ingemetseld, zooals dat destijds ge woonte was. Deze citadel heeft zeven poorten. Vreemde, scharlakenroode afdrukken van kleine vrouwenhanden toont men ons aan de zevende poort. Zij zijn afkomstig van vorstelijke weduwen: hier begon hun weg naar den brandstapel, waar zij met hun gestorven gemaal vorascht werden. Aan den voet van dezen rotsaclitigen troon der legendarisch-rijke maliarad- ja's ligt Jodhpur, de stad van hun onderdanen, die er naar opkijken als naar den ongenaakbaren Olympus. Velen, die in de schemering naar hun bamboe-hutten en „modernere" kazer ne-woningen terugkeeren, trekken ons hotel voorbij. Voerlui van ossenwagens en kameelruiters maken plaats voor bezweete polopaarden, die door een Engelschen oppasser aan den teugel geleid worden. Fakirs, die „op vier pooten" loopen. Hindoes, Moham medanen, allen in de lompen van eens prachtige gewaden. Een vrouw, die onder den zwaren last van helgekleurde balen stof gebukt gaat en slechts voetje voor voetje vooruitkomt, ziet er uit, alsof ze naar een feest gaat: geschminkte wangen, kralen en schit terende steenen aan neus, hals, arm, enkel en grooten teen. Het is een optocht van de armoede, die hier in de kleuren van den rijkdom voorbijtrekt en onder de zwaarste lasten nog kan glimlachen. Heilige koeien pen troep halfnaakte jongens komt op ons af en vraagt om cents: zij bedelen giechelend. De portier van 't hotel, die nu zijn post aan het hek van den tuin betrekt, jaagt ze weg. Z'n nette heeren, die" onder een glas whisky in rieten stoelen op 't grasperk zitten, mogen niet gestoord worden door den aanblik van ongewasschen Indische kinderen. Maar hij laat de jonge koe, die ons met droomerige oogen door een gat in de omheining aankijkt, met rust. Zij snuift. Ons grasperk is haar wat te kort geschoren, ze gaat bij nader inzien maar liever naar den groenteman in de buurt om haar diner uit de manden te trekken. Heilige koeien behoeven daar niets voor te betalen. „Zij worden hier beter gevoed dan de mensehen," zegt een Indischgast bij ons aan tafel. „Dikwijls vermenigvuldigen zij zich zoo sterk, dat ze een ware plaag worden en dat is geen gemakkelijk probleem, want met slagersmessen mag je ze niet aanraken. Men heeft een oplossing moeten vinden door de die ren stiekum in de jungle te brengen, waar de tijgers gelukkig nog niet tot het Hindoe-geloof bekeerd zijn." „Nog een whisky, sir?" „Jamaar breng die in de eetzaal." Daar zijn de tafels nu gedekt alsof wij een bruiloft moeten vie ren. Twee dozijn genoodig- den, daaronder ookinheem- sche vrouwen in avoncT- japonnen: zooeven stapte aen K.L jurst nog zoo n exotische dame van Jodhpur uit 'n limousine met groene gordijntjes. En nog komen er meer gasten om zoo te zeggen uit den hemel vallen. Op de vlieghaven staan al twee K.L.M.-ma chines's Maandags komen ze elkaar hier uit Oost en West tegen. Een kwartier geleden is de Fransche uit Indo-China geland, die van de Impe rial Airways, waar de Australiërs mee naar het moederland vliegen, wordt verwacht. Zoo zit een klein wereldcongres aan tafel. Wat de boys met een tulband op hun hoofd aandragen is Europeesch met een paar gekruide toespijzen uit Indië zelf; het menu is zoo lang, dat men er alleen doorkomt, als men den eetlust heeft, die op deze breedte merkwaardigerwijze zoo'snel pleegt toe te nemen. Vroolijke Fransehen uit het vlieg tuig van de Air France, die 11a het eten in een soort „heisa-hopsa"-stemming komen, halen hun gramofoop. Euro pa en Azië dansen met elkaar. Een foxtrot uit New York, een tango uit Rio - en Lucienne Boyer zingt. Op de veranda hoor ik haar stem, zij zweeft door deze groene schemering, die hier tusschen den schijn van de felle lichten in het Maharadja-hotel en den nacht ligt. Twee Hollanders uit Sumatra zijn wat dichter bij elkaar gaan zitten: rubber vormt het onder werp van gesprek. Een Australiër doet iets bijzonders: in een vaas, waarin r overnachten de Indië-reizigers in het fraaie staats hotel. tip onze foto ziet men .-gezagvoerder A. Viruly proviand bestellen voor de volgende etappe van de luchtreis. een geweldige.ruiker orchideeën staat, gooit hij witte tabletjes en hij legt een theedrinkenden Japannees uit, wat dat beteekent. Hij heeft ze in Nieuw- Zeeland geplukt en meegenomen op de luchtreis. Eiken dag stetwen er 'n paar, de overlevende voedt hij met asperine. En een half dozijn, heeft hij berekend, komen wel goed overdie wil hij te gelijk met zijn eigen hand en hart aan een schoone vrouw in Londen aan bieden. Plotseling valt het mij in, dat het dwaasheid is een stad als Jodhpur al na twaalf uur weer te verlaten. Men zou een machüie moeten „overslaan", maar de volgende dat weet de portier, die de lijsten van de te ver wachten passagiers bezit zijn in beide richtingen al uitverkocht. Teleurgesteld ga ik naar bed. De Fransclien ik hoor ze door 't vliegen - gaas van mijn venster blijven nog feest vieren. „Parlez rnoi d'amour," vraagt Lucienne. Ook de krekels, buiten, vragen het op hun manier. Luid, koortsachtig sidderend, zooals men dat alleen in de tropen hoort. De nacht dreunt voorbij Pe snelle weg lol Boeddha andaag den vierden dag van onze reis doen wfe 'n vlucht van twaalf uur over Indië. Over een tempel en krottenland, dat van onze hoogte af gezien doodarm schijnt, zelfs al Aan het eind van het traject doemt de goud en Shwe Dagon-pagode van Ran goon aan den horizon op. zien we zoo nu en dan groene velden. Het is moeilijk voor de fantasie om zich de pracht en praal voor te stellen, die eens de machtige grootmogols tentoongespreid hebben. En toch was het drie en een halve eeuw geleden deze glans, die de Europeanen naar het verre oosten lokte. In Allahabad landen we. Een paar magere honden begroeten ons kwispel staartend, alsof zij dankbaar waren. Wie gefotografeerd wordt, verliest zijn gezicht, is een bijgeloof dat in Indit grif opgang maakt. Deze lcoelie, door onzen mede,werker Erwin Berghaus gesnapt, probeert zich dan ook ijlings voor de camera te beschermen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 31