Een twaalfjarig krantenverkoopster - tje in de straten van Hongkong. Lezen kan zede bladen niet advocaat. Hij verzekert, dat hij mij van kindsbeen keilt, dat ik een aardige, argelooze jongen ben, die nooit een vlieg kwaad heeft gedaan, dat ik integendeel zonder eenigen twijfel vast en zeker. Het duurt een uur voor ik weer in vrijheid en in het bezit van mijn fototoestel, zonder film natuurlijk, gesteld word. Of de agent die film misschien laat ontwikkelen? Dat goed- koope en goede portret van liern zal hem zeker plezier doen. Maar ik heb er geen plezier meer in. „E11 wat doen al die fototoestellen daar dan in de etalage?" vraag ik aan Hou, „als je toch niet mag kie ken?" „De Kantonneezen mogen het wel, heeft de politie gezegd, alleen de Europeanen niet. Wat zal ik je zeggen?" voegt hij er bij. „Kijk eens: er is hier veel ellende. Hier zoeken blinde bedelaars de goten af, daar hurkt, er een met gezwollen ledematen van elephantiasis en zijn buurman, een leproos, houdt u een verdroogden stomp voor. Dat is in dit arme, al te dicht bevolkte land nu al eeuwen lang de tragedie van eiken dag en toch slechts één somber beeld onder dui zenden andere, die vroolijker zijn; de vreemdelingen echter met hun foto grafietoestellen. neen, het kan zijn, dat al dit verschrikkelijks slechts weinigen verleidt om te fotografee ren, maar als nu bijvoorbeeld een ouderwetsche Chineesche op haar verminkte voeten voorbij trippelt, dan moet deze uitzondering in elk geval een „souvenir" worden. Drie maanden later staan zulke foto's dan in de geïllustreerde tijdschriften van Europa met het onderschrift: zoo is China! Eu daar voelt China zich door ge krenkt," meent mijn vriend Hou. Het is maar goed, dat men in ons hotel de gordijnen dicht trekt. Wij hebben beiden ge noeg van al te veel menschen. En de lange spijskaart, Behalve de twintigduizend Europeanen wonen er ruim 'n millioen Chineezen in Hongkong. In de winkelstraten dragen alle huizen groote Chineesche uithangborden en bovendien hangt er de ivasch te drogen. Geweldige trappen verbinden de, op verschillend niveau gelegenwijken van Hongkong met elkaar. Oi'erdag is het altijd zeer druk op deze trappen, 's nachts vinden velen er een slaapplaats. die een heel boekwerk vormt, kan ons nu troosten. Op den linkerkant staan de gerechten steeds in het Chineesch aangeduid, rechts de Engelsche ver taling. Die laatste bedek ik met mijn hand; links op avontuur uit te gaan en mij door de grillige schoonheid van de schriftteekens te laten inspireeren, is veel amusanter. Hou knikt goed keurend ik heb 'n gelukkigen wijs vinger, die als en tree malsche Indi sche vogelnestjes gekozen heeft en heelemaal aan het einde litsjis. Ik heb ook op een teeken getikt, dat omgetooverd wordt in 'n flesch perzikenwijn. „0," zegt Hou nu ver schrikt. „Een klein glas was wel ge noeg voor u geweest." Maar de flesch staat er al. Men leert een vreemd land pas goed kennen, als men zijn wijn drinkt, zeg ik bij mezelf. En een mensch kan nooit genoeg leeren. Ik ben Hou dankbaar, dat hij mij tegen middernacht naar de deur van mijn kamer brengt „Kwan-an"dat beteekeut: goe den nacht in het Chineesch. Ik spreek het dezen avond vloeiend. Op mijn kamer aangeland, ontdek ik oen mij onbekend kistje tusschen inijn koffers. Een lielsche machine? Dat kan toch niet? Als ik het deksel optil, zie ik een in watten gepakten porseleinen pot met heete thee. En wat zie ik daar op tafel? Een raadselachtig briefje van drie woor den „Whereare vou?" Ja,waar benik? Na een poosje kom ik er achter, dat het een biljet is, dat men in kan vullen en vóór de wandeling aan de dikke dame beneden afgeven. Vrienden, die het willen weten, lioo- ren dan waar men zit. Bij Brown Co, bij den consul of in de bar. „Ik ben in bed," antwoord ik, „en ik wil met rust gelaten worden!" Ik verbeeld mij echter, dat ik beneden drukker hoor loopen; een heele boel mannen moeten van de straat het hotel binnengedrongen zijn en ik hoor, dat ze allemaal „Pas!" roepen. Maar voor het hun gelukt mijn deur open te breken, is het zachte nacht.vliegtuig met. mij weggezweefd. In mijn droomwereld bloeien kleine perzikenboomen. Hongkong Kanonnen era hoelies ■%/hn Kanton naar Hongkong is het maar 'n wip. Treinen en vliegtui gen gaan echter slechts tot 't schier eiland Kowloen, dat tegenover de Engelsche kroonkolonie ligt. Evenals in de voorsteden van Londen woont hier de kleine middenstand, kantoor bedienden _en ambtenaren, wieu de grond aan de overzijde te duur is. En door het Chineesche dorp rijdt men naar den „Gelen Keizer", aan den voet van de rots, waar hij voor vierhonderd jaar door vreemdelingen heen gejaagd werd volgens de legende, tot hij ten slotte ontvluchtte door in zee te springen. Wie naar Hongkong wil gaan moet het water oversteken; het omgeeft de vesting als een reusachtige, blauwe slotgracht. Maar op dezen middag is zij grijs. Een hevige regenvlaag treft plotseling het overzetveer, waarmee ik naar den anderen kant vaar. Koelies springen als apen op de verschansing; jammer: overal in het rond laat men ondoorzichtige banen van zeildoek zakken. Maar een klein deel blijft Up de Yictoria-piek, waar de Engelsche batterijen de omgeving beheerschen, heeft men een prachtig gezicht op Hongkong. Op deze hoogte bevinden zich de huizen der officieren en gouvernementsamb tenaren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 31