7 Nee I Béét heeft de egel haar weer óm slaat de slang kop en hals terug in een poging den bruut wurgend te omstrengelen.... het tweegevecht tusschen de beide roofdieren van het inheemsch boschlandschap zet zich voort. g Weer schijnt de slang te zullen ontkomen, den egel zelfs in de stekellooze deelen bij de keel te zullen bijten.... maar dan wordt het verweer van de danig toege takelde slang ai minder.... en.... minder.... Ten slotte is haar weerstand geheel gebroken. 11 Bestand tegen alle natuurgiften als koning Mithridates in de oudheid begint hij daar, zelf dank zij zijn gespiest ridderharnas niet in het minst verwond door ..den kruipenden schrik van het struikgewas", kalmaan de prooi op te peuzelen. 12 En. het egeltje rolt zich weer op voor een (welverdiend) dutje na zwaren arbeid. Met huid en „haar", met vel en giftklieren en schubben, heeft hij de Viviperra, onze eenige giftslang hier te lande, verorberd. ff Niet meer heeft het koudbloedige dier de krachten zijn lintlichaam om den onkwetsbaren romp van zijn vijand te slingeren nü kan de egel zijn slag berekenendóór knauwt en knaagt hij de wervelkolom. 10 De slang is verlamd het centraal zenuwstelsel vernietigd en zijn mach- teloos-bungelenden, nog levenden buit sleept de egel mee achter zijn rots in het oerwoud, 'n steen tusschen het zand en het boschmos.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 5