leek op de VEERTIGSTE k JAARBEURS Een ■H Weest welkom, gij allen, die hier binnentreedt. Daar was eens een zekere generaal Bonaparte, in zijn tijd niet minder verafgood dan Mer- curius ofschoon hij nooit op den Olympus is geweest, die de Fransche legers triomfante lijk door Egypte voerde en, gekomen bij de pyrami- den, de hand ophief en wees naar derzelver top. „Soldaten," zei die, „van den top dezer pyramiden zien veertig eeuwen op u neder." Zooiets noemen we een gevleugeld woord en meteen een aansporing om den moed er in te houden. Ook ónze tijd heeft zijn gevleugelde woorden. We hadden eenmaal het thans vergeten „Hard gaat ie" en het meer recente „Had je me maar". Nu heeft echter de Jaarbeurscourant van 1939 gezorgd voor een i ariatie. „Veertig Jaarbeurzen staren u aan," schrijft zij in 'n enthousiast artikel. Dat is zoo in den stijl van: „Dieren kijken u aan" of „Schepen trekken voorbij". We kunnen dat genre uitbreiden tot in lengte van da gen, immers: „Huizen branden af", „Auto's gonzen voorbij", „Rekeningen worden betaald", „Ekster- oogen worden gesneden", „Cassabons worden be waard". Ik zou echter iets willen zeggen over het woordje „staren". Neen, geachte Jaarbeurscourant, die veer tig Jaarbeurzen staren niet,maar kijken of beter nog: „zien". Staren veron derstelt gedachteloos heid en, gelukkig, het Nederlandsche zaken oog staart niet, maar ziet. Het droomt en suft niet wijd geopend, maar het merkt op, met zeer groote belang stelling. Waar komt anders in dit kleine land die enorme deel name aan deze veer tigste Handelskennis vandaan? Het is ver bazend en vóórdat ik mijn wandeling als be scheiden leek begin door de hallen van den Utreclitschen Mercu- rius-tempel, moet het me eerst van het hart, dat ik niet zonder be wondering voor de Waar twee toekomstige huisvrouwen les in de spaarzaamheid krijgen. energie in 'n tijd als dezen den Nederland- schen handel een saluut wil brengen. En dón, waar iedereen handelsbédoelin- gen heeft, met handelsgeest bezield is, daar mag er wel één rondloopeh met andere aspiraties en probeeren hier of daar wat romantiek te ontdekken, want Mercurius zelf was per slot van rekening toch óók 'n romantisch heerschapWie vliegt er nou met vleugels aan voeten en handen door de lucht alléén maar om zaken te doen Het slaat tien uur. De verkeersagent bij 't begin van 't Vredenburg strekt wijd zijn armen uit Weest welkom, gij allen, die hier binnen treedt. Straks zal de secretaris-generaal de heer i 'raadt van Roggen 'n rede uitspreken ter herdenking van den heuglijken datum, doch nü openen zich de poorten reeds zonder eenige plechtigheid. We staan in de groote hal. Hier durven we te praten, te roepen als 't moet. Hoe geheel anders is 't hier dan in de hal van 't Rijksmuseum waar je elkaar toefluistert. Dat komt omdat in iederen huiskamerstand de echte blauwe Hollandsche sigarenrook kringelt en omdat uit den keurig geordenden baaierd van linoleumrollen, kleiproducten, likeur, dakpannen, scheèrmèsjes, gestoofd fruit en slikborden muziek opstijgt! Het is een koor uit de derde acte van Verdi's Troubadour. Zacht neuriën we mee, moedig omdat er zooveel wordt geneuried, zelfs gezongen. Want voor een haardenstand (wat zijn er in ons land onnoemelijk veel haarden!) zitten drie vertegenwoordigers en zingen, drie blijde troubadours vermomd als zaken lieden. Een hoogtepunt. En 't meisje aan de overzijde, dat de wacht houdt bij automatische vleesehmachi- nes lacht beminnelijk en wuift hen toe met 'n geu rend zakdoekje. Dan dreunt opeens een orgel. De muziek komt érgens vandaan, natuurlijk, maar tot op heden heb ik de bron nog niet kunnen ontdekken. Ik geloof dat ze uit bloemversierde verwarmingstoestellen opsteeg, maar ik weet het niet. We keeren ons naai links, naar rechts, 't is als met den zang van een krekel Wacht: zij klinkt uit de metalen kruiken, die we in grieptijd mee naar bed nemen. Mis. Uit de buksen en jachtgeweren met hun wie-weet-hoe-tragische toekomst. Weer- mis. We geven het op en gaan bij een kookin- stallate staan, waar twee toekomstige huis vrouwen les in de spaarzaamheid krijgen. Daar fladdert een vlucht werkvrouwen voorbij, de stofdoeken achter op den band van 'r boezelaars, ge volgd door een zaken- man-met-een-baard, wellicht den eenigen baard op de Jaarbeurs. Wil hij een herlevende Parjjsche mode bren gen? Of is het zóó maar een baard? Je kunt het haast niet gelooven in een omgeving waar alles bedoeld is om aandacht te trekken. Ginds zit een heer in bontjas intiem gebogen over 'n tafeltje vol schoensmeer en vlekkenwater en daar tegenover twee stille handelsagenten tusschen dak pannen van allerlei vorm. Dan klinkt plotseling een vlijmscherpe stem in mijn oor: „Meneer.... interesse voor rekenmachines?" een hoekstand, waarin een zeer apathische jonge vrouw „nieuwe arbeidskracht" staat te verkoopen. Ik vind dat niet aardig. Waarom „uitgerekend" rekenmachines? Waarom moet ik zoo vinnig her innerd worden aan m'n schooltijd met dat verschrik kelijke rekenen? Ik schaam me een beetje, loop verder en sta opeens voor 'n hoekstand, waarin een zeer apathische jonge vrouw „nieuwe arbeidskracht" propageert. Ik denk aan 'n somnambule. Ik bekijk haar aandachtig, alsmede de instrumenten, die tegen den wand hangen en. ik begrijp er niets van. Ze wil 't me uitleggen. „Waarom?" vraag ik. Is 't niet veel aardiger als 't geheim blijft?Vindt u niet dat de aardigheid er af is als ik het weet?" Ik zal wel een dwazen indruk gemaakt hebben. Ginds meen ik een worstmachine te ontdekken, maar 't blijkt een cylinderzaag te zijn; ik beland bij stalen veeren en dieselmotoren en ontmoet een watervlug handelsmannetjë tusschen kranen en drilboren en ik denk aan mijn overigens zachtzinni- gen tandarts. Hoe kan toch iemand plotseling behoefte hebben aan zoo'n drilboor! Maar zaken zijn zaken en daar moet ik me bij neerleggen, hetgeen ik doe met groote overgave. Kom, Mercuriusfeest, overstelp me met uw veelzijdigheid, uw verrassingen en uw geheimen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 26