PERIKELEN
in
HEERENMODE
ARTIKELEN
door Siegfried Odewaltl
Het asthmatische lokaaltreintje pufte, treiterig-
langzaam, luid bellend, door het zonnige,
doodstille landschap, kwaadaardige grijs
zwarte rookpluimpjes omhoog-stootend, als trachtte
het wolken te fabriceeren tegen de smetteloos-
blauwe lucht.
In een tweede-klas-coupé klopte de heer van Toel
zijn pijp uit tegen het bruin-ijzeren asehbakje en
gaapte achter een wei-verzorgde hand. De krant
was uit: het moppen blaadje, dat hij op het groote
provinciestation, waar hij in dit kleine boemeltreintje
was gestapt, had gekocht, verveelde hem onzegbaar
en een beetje nijdig keek hij naar den dikken man,
die ingespannen tegenover hem zat te snurken,
terwijl zijn vleezige hoofd goedig meewiebelde op de
dreinzerige cadans van de wielen, en naar den jonge
man in het blauw-paarse confectiepak, die zonder
verdere teekenen van leven te geven, als was hij van
steen, met een afwezig-starend, rood-sproetig meisje
hand-in-hand zat, waar het toch werkelijk wat te
warm voor was.
De heer van Toel had altijd onzegbaar het land, als
hij om de paar maanden dezen geest-doodenden rit
door de boerenstreken moest maken naar het kleine
provincieplaatsje, waar hij geboren was, waar zijn
ouders nóg woonden, en dat hij twintig jaar geleden
verlaten had, om zich als architect in de hoofdstad
te vestigen.
Niet dat hij niet graag af en toe zijn goeie oudjes
eens opzocht dat vond hij altijd heel pleizierig
maar de ellendig-lange rit en het verblijf in het
ziekelijk-gtille boerendorpje waren nooit een erg
aanlokkelijk vooruitzicht.
Hij keek naar buiten, naar het groene grasland,
waar een koe even ophield met grazen, om hem
imbeciel-lodderig aan te staren, en waar een kaal
geschoren jochie bij een grooten gelen hooiberg den
trein enthousiast stond na te wuiven.
Eindelijk stopte het spoortje gelukkig bij het
kleine stationnetje met het roode dak en het grint,
dat altijd zoo vroolijk onder je voeten knerpte. Jo,
zijn zuster, die samen met zijn ouders de zaak in
heerenmode-artikelen dreef, stond, als altijd, op hem
te wachten. Hij wipte uit den trein, gaf zijn kaartje
aan den chef-controleur-wisselwachter af, kuste zijn
zuster, en wandelde met haar door een paar dood
stille lanen en langs een eindelooze trekvaart naar
de welbekende zaak van W.E.S. van Toel, in heeren
mode-artikelen.
Heerenmode-artikelen was een overdreven
euphemisme voor overhemden, die in de stad
pyama's zouden zijn, dassen, waarmee men zich
in dichter bevolkte streken zeker niet op straat zou
wagen, hoeden zonder model, in gemeene groen
blauwe tinten, en vervaardigd van een onwrikbaar,
kartonnig materiaal. Maar in ieder geval had vader
Toel, zooals iedereen in het dorp hem noemde, er
altijd zoo goed zijn brood in gehad, dat hij er zijn
zoon een geslaagd architect van had kunnen laten
worden, en dat hij het zaakje nog niet aan den kant
had willen zetten, toen de zoon hem dit had voor
gesteld. Vader Toel voorzag de mannelijke bevolking
van het dorp sinds menschenheugenis van boorden
en manchetknoopeu, en hij wilde dat blijven doen
tot zijn laatsten ademtocht.
„Groote goedheid!"schrok vader
Toel, „wat heb je daar op je
hoofd?"
„Wat?" vroeg de aangesprokene,
die niet zoo gauw begreep, wat
men van hem wilde, „wat.wat
bedoel. o, die hoed? Wat dan,
vind je hem niet mooi?"
„Mooi?!" riep zijn moeder bijna
verontwaardigd uit, „hij is. d'r
zijn geen woorden voor.... hij is
afschuwelijk.hoe heb je in
's hemelsnaam zooiets kunnen koo-
pen, Piet! Nooit zal je hier iemand
met zoo'n ding op zijn hoofd
zien loopen."
Wat dat laatste betreft, daar was de jonge Van Toel
van overtuigd, maar de unanieme afkeer van zijn
familieleden voor zijn nieuwe hoofddeksel verraste
hem toch buitengewoon. Dat was nota bene die
prachtige, muisgrijze hoed, dien hij bij een van de
duurste adressen in Amsterdam had gekocht, een
hoed, die weliswaar een flink stuk boven zijn be
grooting was geweest f 22.50 had hij gekost maar
die dan ook volmaakt was van kleur en model, en
waar hij heimelijk niet weinig trotsch op was. Hier
was men natuurlijk gewend aan de vormelooze
bolletjes, die vader voor enkele guldens verkocht,
alles goed en wel, maar ze moesten toch zooveel
smaak hebben, dat ze.... hoe was het mogelijk!
Konden ze nu werkelijk niet zien, dat dit een zeer
speciale, bijzonder mooie hoed was? Neen, want
de familie raakte niet klaar, het kleedingstuk voor
alles wat leelijk was uit te maken.
„Wat moest je voor dat gekke ding nou nog be
talen?" informeerde moeder zakelijk.
„Nou eh. toch nog wel f 8.hè," loog haar
zoon snel, omdat hij haar niet onnoodig nog meer
pijn wilde doen, waarop men hem met klem verze
kerde, dat dat minstens vier gulden te duur was.
Hij moest maar eens zien, wat zij hier voor vier
gulden al een aardige hoedjes verkochten.
De architect zuchtte, en men wandelde lang
zaam verder door het dorpje, dat scheen te slapen
in een volkomen Zondagsrust.
Maar de enkele voorbijgangers, die langs kwamen,
bleven staan en keken het viertal spottend na.
De architect kreeg het warm en hield zijn hoed
op de verdere wandeling in zijn hand.
De jonge Van Toel bleef nooit langer dan een dag
of drie iu zijn geboorteplaatsje. Dan riepen zijn
bezigheden en zijn plichten als huisvader hem weer
naar de hoofdstad, en drie dagen was mooi genoeg.
Dien Maandagavond zou hij met het treintje van
zes uur vertrekken, en op moeders uitdrukkelijk
verzoek hij had nog zoo'n lange reis voor den
boeg ging hij dien middag nog een uurtje rusten.
In het dood-stille logeerkamertje, waar alles zoo
soezerig-rustig was, dat het tot slapen scheen te
dwingen, bleef hij dan ook niet lang wakker, en
sliep tot zijn vader hem kwam roepen: „Piet, jon
gen, kom je d'r uit, dan kan je nog een kopje thee
met ons meedrinken."
„O ja, nog wat," zei vader bij de deur, „de zoon
van den notaris was zooeven hier. Hij vond dien raren
hoed van je zoo mooi, en toen heb ik hem voor
f 10.aan hem verkocht. Heb je nog een mooi
winstje, en dan ben je meteen van dat gekke ding
af."
Als de architect nu zijn ouders bezoekt, is het
meestal blootshoofds.
De volgende dag was een Zondag, en dan stond
s morgens onveranderlijk een wandeling op het
programma. Ze stonden reeds op het punt om weg
te gaan, toen de oogen van de familieleden bijna
gelijktijdig op de nieuwe Stetson van den architect
vielen.
De sarcophaag van koning George V in het schip
van de St. George-kapel te Windsor werd vorige
week in tegenwoordigheid van vele leden der
koninklijke familie op plechtige wijze ingewijd.