COMMANDEUR IN HET LEGIOEN VAN EER Uit het Deensch van AageV.HOOMAND Vergeet u ooit dat reisje naar Kopenhagen, tie stad met de kopergroene daken en torens, in het land van Hans Ander sen en zijn sprookjes? En wat is u het levendigst in her innering gebleven? Is het niet de huivering, welke u ondervond hij het beklimmen van de koperen wenteltrap, die om de torenspits van de Verlosserskerk is aangebracht, met slechts een lieht hekje, dat je belet om over den rand heen in de beneden wereld te glijden? Welnu, op zekeren dag besteeg ook ik dien toren. Hijgend stond ik onder den gouden bal en ik hield mij stevig vast, toen ik neerzag op de mensehen. als mieren zoo klein, en op de speel goedautootjes, die zich heel langzaam over de diep benéden mij gelegen I'riucessegade voortbewogen. Hij stond naast mij. Ik moet toegeven, dat ik heelemaal niets bijzonders aan hem bemerkt had; zijn aanwezigheid viel me nauwelijks op. Het uitzicht hield ons beider aandacht gevangen en zoo lang wij daar al stonden hadden we slechts een paar alledaagsche opmerkingen gewisseld over hoe klein alles toch leek en dat het zicht toch wél goed was, en zulke zaken meer. waarover men heel gewoon met een onbekende kan praten, dien men toevallig op zoo'n ongewone plaats als het hoogste puntje van een toren ontmoet, en dien men op straat zelfs in zijn droomen niet zou aanspreken. Twee duiven fladderden onbeholpen langs ons heen. om op den weerhaan neer te strijken. „Kijk! De adelaars!" riep de vreemdeling geestdriftig. „Adelaars? Het zijn duiven!" antwoordde ik. Hij schudde meewarig het hoofd, blijkbaar wist hij wel beter. „Mijn adelaars," zei hij met waardigheid, „vliegen van toren naar toren tot zij de Notre Dame bereiken!" „O, nu begrijp ik het," gaf ik te kennen. „Houdt u er misschien duiven op na?" Hij zag me verfoeiend aan en onmiddellijk kreeg ik spijt van hetgeen ik gezegd had. Het werd me duidelijk, dat scherts hier niet te pas kwam. Eerst toen trok het mijn aandacht, dat zijn gelaatsuitdrukking iets eigenaardigs had. Ook zijn kleeding was ongewoon. Zijn slappen zwarten hoed. die me nog niet opgevallen was omdat wij vlak naast elkaar stonden, had hij dwars opgezet, als een driesteek; een haarlok was schuin over zijn voorhoofd naar beneden gekamd. Hij was niet groot van postuur en zijn grijze jekker hing los. Eén hand hield hij tusschen de knoopen van zijn vest gestoken. Er was iets majestueus in zijn houding, zooats hij daar. diep in gepeinzen verzon ken, over de daken der huizen stond te staren. „Ik had het nooit moeten doen!" riep hij plotseling uit. „Wat niet moeten doen?" vroegik verbaasd. „De blokkade! Die juist wekte den toorn van Enge land en bracht dit land er toe om wraak te nemen. Ja, en hóe! Als ik denk aan onze groote vloot, die doorNelson bij Tra falgar vernietigd werdNelson Zijn gelaat nam een dreigende uit drukking aan en onwillekeurig week ik terug, nog verder de trap op, want hij stond lager dan ik. Hij kwam me achterna. „Nelson!" siste hij. „Als ik hem hier hadDe diefde schurk ik zou hem. De situatie werd onaangenaam. Ik moest trachten hem te kalmeeren. „Ja, ja. inaarre. 't is niet goed omelikwaadom u op te winden," hakkelde ik. Zijn opgeheven hand viel neer. „Neen, dat is zoo," zuchtte hij. „ik kan niet overal tegelijk zijn. Het leger.... de groote armee..... mijn dappere grenadiers. Auster- litz. JenaWagram.... zij hadden het wel zwaar te verant woorden. de veldslag. de spanning, denk je eens in. En Spanje! Waar veronderstel je dat het goed voor was!" „Eh.... eh...." „Nergens voor, zeg ik je. Nergens! Zoo'n bond genoot moest. Hij maakte zich steeds driftiger. Ik trok me verder terug door achter uit loopend de trap te bestijgen. Ilij kwam achter me aan. We hadden nu bijna den „bal" bereikt, waar de draaitrap ophield. De doorgang was tamelijk nauw. Ik zag in, dat het onmogelijk was langs hem heen te glippen. „Zoo'n bondgenoot," schold hij, „moest gestraft worden.... moest.... neergeschoten worden.... evengoed als de hertog van Enghien!" In zijn opgewondenheid greep hij me bij ni'n jaskraag en schudde ine heftig heen en weer. Eensklaps begon de klok te luiden. Hij liet me los en bleef staan luisteren. „Hoor!" riep hij in verrukking uit. „Luister! De klokken van het Kremlin!" Hij richtte zijn blik omhoog. „Kijk eens naar den gloed aan den hemel! Zie je het? Moskou staat in brand! Moskou, de groote, heilige stad! Geen steen zal er op den anderen blijven! De paarden! Redt. de paarden! Zij staan in de kathedraal! De paarden, de paarden!" schreeuwde hij steeds hartstochtelijker. „In orde, in orde," z<» ik. om hem tot bedaren te brengen. „Ik ga al. ik ga de paarden in veiligheid brengen." Ik probeerde langs hem heen te schuiven en de trap af te gaan. „Neen!" beval hij, mij den doorgang belettend. „Niet dien kant uit! Niemand dekt zich achter mijn rug. Niemand!" Hij hield de leuningen stevig vast en staarde voor zich uit. „Mijn garde-grenadiers zijn dood," kreunde hij, „dood.... dood gevroren. ze liggen nu verstijfd aan den wegkant van de einde- looze Russische heirbanenuitgehongerdversteend van kou. verschrikkelijk. ver. schrik. ke. .lijk!" Zijn stem was tot een fluistering gedaald. Droevige herinneringen overmanden hem. Eenige oogenblikken bleef hij zwijgend staan, diep in gedachten. Dan, opeens, sloeg zijn stemming om en barstte liij uit. in een weerzinwekkend gelach. „Blüeher. ha, ha, haBlüclier in den slag bij Ligny. Dat vergeet ik nooit! Ik heb het zelf met eigen oogen door m'n veldkijker gezien! Toen hij de boodschap kreeg dat ik zijn stel lingen naderde, werd hij zóó bevreesd, dat hij niet wist lioe. snel hij te paard moest komen. Zijn oppasser gaf hem één been op, maar Blüclier had zóó'n haast 0111 weg te komen, dat hij. plons.... aan de andere zijde weer van zijn paard tuimelde. 11a. ha, ha! Het was een onbetaalbaar gezicht! Dat moet ik nog eens zien! Koin hier! Geef óp je voet!" Hij bukte zich en greep mijn linker voet krachtig vast. Ongetwijfeld was hij van plan mij omhoog te tillen en over de balustrade te slingeren. Bliksemsnel wierp ik een blik naar omlaag. Op straat, ruim negentig meter onder mij, stond een tram stil. Er kwamen menschen uit, die naar het trottoir overstaken. Zij hadden geen flauw besef. Ik wilde 0111 hul]) roepen, maar mijn stem weigerde te gehoorzamen. Bovendien zou toch geen mensch me hebben kunnen hooren.l'it alle macht klemde ik mij vast aan de koude leuningen. Hij liet mijn voet niet los, maar spande zich juist nog har der in 0111 mij omhoog te tillen. „Vooruit nu, kom wenteltrap om de torenspits van de Verlosserskerk

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 4