Maar dit is een m isverstand," brulile ik.
op! Hup hup, in 't zadel! Ik sta er op! Ik wil
het nogmaals zien!" schaterde hij. „Ha, dat was 'n
goeie tijd
.Met koortsige snelheid schoten mij allerlei ge
dachten door het hoofd, dat echter niet tot denken
bekwaam was. Wat ter wereld kon ik doen of zeggen
om hem van zijn waanzinnig idee af te brengen?
„Sire!' sprak ik hem aan. „De paarden...."
Hij schrok er van op. Merkbaar voelde hij zich
gevleid, nu hij met verschuldigd respect werd aan
gesproken. Ik kon aan hem zien «lat hij dacht:
Eindelijk eens iemand, die weet hoe het be
hoort.
„Sire!" stamelde ik. „Toon u barmhartig! liet
paardhet paard is oud en vermoeid na den langen
tocht! Spaar het beest. (leef mij een ander.
een ander paard!"
Hij liet me los. Norsch fronste hij de wenkbrauwen
en scheen zwaar over iets na te denken.
..Kniel neer!" commanileerde hij onverwachts.
Ik voldeed aan zijn bevel. Het was in ieder geval
minder gevaarlijk dan recht overeind tegen «Ie leu
ning te staan.
l'lechtig legde hij mij de hanil op het hoofd.
„Hiermede benoem ik u tot commandeur in het
Legioen van Eer. met het recht om.
Hij werd gestoord door een roep van beneden.
een booze. lieerschzuchtige vrouwenstem
„Hen je daar boven? Kom direct naar beneden.
onmiddellijk
Als door den bliksem getroffen veranderde hij
plots geheel van gedaante. Ieder spoor van trots en
majesteit verdween. Hij werd weer heelemaal een
gewoon mannetje in een grijze jas.
...la, Josephine, ik kom, ik kom al," antwoordde
hij zwakjes.
Triest, droop hij af, «le wenteltrap langs.
Bevend van emotie bleef ik staan waar ik stond.
Mijn hart sloeg als razend. Ik poogde mijn zinnen
te verzamelen. De tram zette zich juist weer in
beweging. Was dit alles gepasseerd terwijl de tram
had st.il gestaan? Alles in het verloop van enkele
seconden? Mij scheen het toe alsof het een eeuwig
heid geduurd had.
Maar wat behoorde ik nu te doen? Zou liet niet
verkeerd van me zijn om zoo'n man zonder meer te
laten vertrekken? Wat voor kwaad zou hij niet uit
kunnen spoken! Het was heelemaal niet zeker, dat
de eerstvolgende persoon, dien hij ontmoette, er
even gelukkig van af zou komen als ik. Ik stond
hierover nog na te denken.
Plotseling vernam ik toen van beneden het geluid
van voetstappen. Ik vermande me. Zou 't. Ja,
inderdaad! Hij was teruggekeerd. Ik kreeg een ge
voel alsof mijn hoofd in elkaar schrompelde. Een
huivering liep mij langs de ruggegraat. Hij kwam op
me toe! Met een benepen trek om de lippen beklom hij
langzaam de draaiende, kopergroene treden. Zou hij
zijn waanzinnigen aanval weer opnieuw beginnen
Toen was hij bij me. Hij wilde iets zeggen. Wezen
loos staarde ik naar zijn lippen. Zou ik nu m'n
eigen doodvonnis te aanhooren krijgen? Al mijn
moed verflauwde in de tegenwoordigheid van dezen
krankzinnige. Hij had mijn leven in handen. Als
in een stuiptrekking omklemde ik de leuningen.
Toen sprak hij.
„Ik heb mijn hoed vergeten." zei hij be
daard.
Hij bukte zich en raapte den hoed op. die op een
der treden was blijven liggen.
En «laarop ging hij heen.
Geleidelijk kwam ik weer tot mezelf. Hij moest
worden opgesloten vóór hij de kans kreeg nog meer
onheil aan te richten. Maar hoe kon
ik hulp bekomen?
Ik begon de vierhonderd treden af
te dalen.
Langzaam en voorzichtig, gedurig
op m'n qui-vive. Voor vandaag hadden
we al genoeg van elkaar gezien
meer dan me onverschillig was en ik
voelde er niets voor om hem in te
halen.
Ten slotte kwam ik toch aan den
ouden nitkijktrans onder de open
lantaarn, waar de klokken hingen.
In dit kamertje was nu het klavier
van het carillon ondergebracht en
daar zag ik een telefoontoestel.
Eindelijk hulp! Verbinding met de buiten
wereld. Ik nam den hoorn van het toestel.
„Hallo! Stuur alstublieft direct een ambulance
en twee sterke verplegers naar «le Verlosserskerk.
Er loopt een krankzinnige in den toren."
Ik daalde verder naar beneden. N'og tweehonderd
en tien treden vóór ik veilig den beganen grond zou
bereiken. Heel langzaam ging ik voort. Op de trap
pen was geen menscli te zien of te hoóren. Die twee
moesten al een flink eind voor mij uit zijn. Ik passeer
de het uurwerk van de oude klok. Het tikte even
rustig door alsof er niets gebeurd was. De eene
smalle trap na «le andere liep ik af. Door de kijkgaten
in-den torenmuur zag ik. dat ik ter hoogte van de
daken der huizen gekomen was. Op de verdieping
waar de klok zelf was bevestigd kon ik door «le
groote glas-in-lood-vensters den opgang naar de
kerkdeur al zien.
Juist kwam de ambulance aanrijden. Twee dra
gers en een politieagent sprongen er uit. Gehaast
ging ik de nog restende trappen af.
Op de laatste verdieping greep ik toevallig naar
mijn vestzakje. Mijn horloge was weg!
Mijn kostbare horloge! Het horloge nog wel. dat
ik van oom Jonas gekregen huil! Hij zou 't me nooit
vergeven. Ik werd woedend. Ik vloog letterlijk de
laatste trap af.
„Mijn horloge!" schreeuwde ik. Napoleon
Napoleon heeft me mijn horloge ontnomen. mijn
kostbaar horloge!"
„Ja, ja, 't is in orde! Houd je maar kalm en schei
uit met schreeuwen!" zeiden de dragers, terwijl zij
me vastgrepen. Ze namen mij bij een arm. Met zuch
ten drang, maar onverzettelijk leidden zij me weg en
de politieagent kwam er achter aan.
Sloi op blz. 12