DOOR MR. A. W. KAMP AM bt de eerste mooie dagen weer komen, /a als de aarde ontwaakt en teere aromen ons voorhoojd ontziereenons hart doordringen, dan gaat het verlangen zijn liederen zingen in ons hart met zijn rose getinte wijzen van geluk onbestemd en we willen weer reizen waar het leven roept, waar het licht ons wenkt en de lente haar volle bekers schenkt. En zoo was de lente weer in den lande! Ik zag uit mijn raam, de hemel spande zijn blauwe zeilen van goud doorschenen lwmg over de oude A mstelstad henen Kanaries laten de vrijheid tegen uit gouden kooien, uit dakvensters stegen schoonmaakzangen van kamermeisjes en over straat klonken stralende wijsjes van verre orgels en de trammen belden alsof ze een bruidsstoet ter kerke verzelden. Ik sprong op mijn fiets. Ik kon niet meer wachten en wie mij tegenkwamen lachten Over straten en pleinen ivijd en zijd had A mor zijn vangnetten uitgespreid. In het diepste geheim had de list'ge, de leepe een heel arsenaal van pijlen geslepen. Hij liep patrouille langs trein en stations en sloop langs trottoirs en trambalkons. Het smoorlijk verkikkerde lentezonnetje, strooide stofgoud over lichte jajwntietjes in gracieuze cadans, mijn hart schoot vol en het zong en het kwetterde in mijn hol. Ik fietste langs teer overgroende grachten. Er riep iets heel ver en de zefier met zachte hand drong de stad mij uit naar water en wei, t viaduct onderdoordaar stond ik aan 't IJ Het IJ met zijn breede bollende zeilen bruin en wit gestrekt tegen den ijlen wijkenden hemel, het fijne net werk der masten en de AUcmaar-packet ajour bewerkt. A Is een vederbos wuifde de rookpluim, die boven de stoom/pijp huifde. Klassiek met speer in blinkend kuras schreed de HoUandsche Maagd langs velden en plas. Ik moest met haar mee en de schoonheid drinken van ons land, waar de voorjaarsweiden blinken, goud en groen, van het zware vee doorschreden en het diepe blauw der dooien doorsneden waar de kemphaan rent en de kiemt tuimelt, waar alles jong is en onbeduimeld. Ik moest met haar mee naar het fluist'rende water, naar den zang van den wind en het eendengesnater en ik schoof met mijn fiets aan de hand op de pont voor een tocht het vrije Noord-Holland rond. Ik spurtte om asphalt en bioscopen, televisie en loudspeakers te ontloopen en staarde eiiuTlijk met dankbaren zin van een hoogen dijk een polder in. Een polder, ongerept gebleven, boren alle moderne techniek verheven, door betonbouw en den somberen sliert van hoogspanningskabels niet ontsierd, een feestkleed ran groen en dotterbloesem met hoofdtoeht, overtoom en boezem en den slanken molen oud-Hollandsch knus, een der beste creaties ran Cruquius. Ik zag weidevogels, divers van pluimen in hooge zweefvlucht hun blik verruimen en een moedereend in een wilgetronk bij veertien eieren trouw bij honk. Ik prevelde dank wijl mijn betraande oog wederzag wat het verloren waande. Ik zag hoe in 't water het wonder herrees, ik hoorde een wulp, die den waterstaat prees en ervoer dat mijn hart in dit rijzend leven de broosheid daarvan niet toe won geven toen eensklaps vóór mij beivoog de grond, een korr'lige aardhoop welfde zich rond. Daar was een mol voor zijn lunch aan het wroeten en stond op het punt een pier te ontmoeten, maar een grutto zag het en boorde zijn snuit in den molshoop en mepte de pier er uit en nam die de lucht in nolens nolens! Hij streek er mee neer op een wiek des molens, keek ietwat scheel naar hei kronkelende dier, slikte zeventien keer en weg was de pier Ha! doekt ik, die grutto biedt een voornante gelegenheid voor een natuuropname! Ik richtte mijn kodak en drukte aj en op hetzelfde moment stond ik paf: een molenvenster klapte open en al mijn onbestemde hope was vervuld. Een blonde meisjeskop keek naar buiten en vroeg: „Sta ik er opf' De lente slechts kan zoo'n gebeuren verklaren: het was de dochter des molenaren. De grutto schoof natter een luttel end als zijnde goed met het meisje bekend, een vroolijke zus met een vracht van lokken, die in den wind sterk de aandacht trokken: Noord-Hollandsch gaaf, niet te slank, niet te. dik, het juiste schoon voor dit oogenblik. Ik kiekte haar nog eens. Dat vond ze reuze! Ik zei haar tivee afdrukken toe ter keuze

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 4