vroeg ik aan Neel galant en koen: „Als jij het vindt krijg ik dan een zoen?" Maar zij draaide het om- om mijn vuur te blusschen, en zei: „Je nwogt me één keer kussen voor elk ei dat jij vindt." O tactvolle vrouw ze irisl dat ik toch niets vinden zou. ik zag slechts gras en kunsttneslrexlen en kreeg hallucinaties van kievitsnesten en de oogen van Neel. die uit het gras mij aanstaarden of zij een kievit was.... ....toen plots'ling, hoera! o zeldzaam stemde ik heul een nest met vier eieren gevonden in een sierlijken kuil van beloften zwaar en Neelt je lachte: ..Vooruit dan maar." liet aantal kusjes was moeilijk te zeggen maar meer dan een kievit aan eieren kan leggen .doch ons téte-a-téte rrerd wreed verstoord door noodkreten uit den molen gehoord. De molenaar kwam met een polsstok naar buiten, hij repte in onze richting zijn kuilen en maakte helaas den indruk dat hij zijn eigen jeugd vergeten had. Hij sprong met dreigende paraholen steeds naderbij. Het scheen aanbevolen persoonlijk contrast met hem te ontrliên of hem een sigaar of excuus aan te bién. Ik overwoog in mijn consternatie een aanvaardb're verklaring der situatie maar vond niets dan het tegendeel en wachtte hem af neet den arm om Neel, die den toestand als pijnlijk scheen te beschouwen met de woorden: „Pas oj>! ik ken den ouwe.' als hij begint verweer je goed, hij heeft den polsstok en wij den kloet!" Zoo noodig zou ik zijn toorn doen luwen met hel nobele voorstel Neel te huwen, maar dot was wat kras voor een zoen in Mei eerlijk verdiend door een wedpartij. Eén tijgersprong nog, de man stond voor mij. zijit norsche blikken boorden door mij, hij hapte naar lucht, versehooj zijn pruim voor den dialoog, herademde ruim, terwijl hij den stok ten aanval velde en zoo stonden wij daar als Homerische helden. nimmer strijdend zonder voorafgaand betoog. Maar het was in den Mei! Plots lachte zijn oog, de roes der lente werd over hem vaardig op zijne wijs. „Het was," sprak ik waardig, „geen kus ran liefde!" „Juist," sprak hij gevat. „ik zag wel dat je iets tegen haar had, maar hoe dan ook. als je hecht aan je leven moet je mij voor elk ei een rijksdaalder geven!" Ik trok mijn beurs zonder aarzeling en kocht ze als kostb're herinnering Als de eerste mooie dagen weer komen, als de aarde ontwaakt en teere aromen ons voorhoofd omzweven, enz., enz., enz. Ze greep een kloet, sprong over slooten, ik sprong haar na en onverdroten in een dotterbloemwei deden wij ons best de hand te leggen op het kievitsnest. hangs lengteassen en diagonalen trachtten wij de plaats daarvan te bepalen als echte kwajongens en hadden geen oog voor den kievit die angstig rond ons vloog. Ik zag geen kans het nest te vinden doch om er iets aangenaams aan te verbinden en sprak: „Het is ongetwijfeld fijn als u in een molen icoonachtig te zijn en gade te slaan te allen tijde den strijd, dien wind en water strijden als de machtige wieken nimmer uwe de wateren stuwen de ringvaart toe tot de polder droog ligt in alle secties!" „Schei maar uit," riep ze uit, „we malen electrisch, in die kleine keet slaat, de heele machien maar de stadslui willen een molen zien, die zijn nu eenmaal gesteld op het sehoone van vroeger en gaan ergens anders wonen oj gaan kampeeren in Uddel of Mook maar kampeeren kun je bij ons hier ook!" „Kan.' vroeg ik, terwijl er iets teers door mijn brein schoot, „ik van 't zomer hier liggen met een zeilboot?" „Wel ja.' zei ze gul. „En kan ik misschien, sprak ik, „nu alvast den kanepeer zolder zien. wat ik mee moet nemen aan inventaris, of behoorlijke kookgelegenheid daar is en de andere accommodatie incluisf" Zal niet gaan,"zei ze kieseh, „mijn vaar is niet thuis.... ..of waeht.het kan toch.wacht even.wat let je: ik hoor hem! daar komt hij geroeid in ziin rietje!" „Vader!' barstte ze uit met Sirenengegil. „daar is een heer die bespreken wil, mag hij een kijkje nemen op zolder?" De man lei zijn vlet vast aan een holder, tikte aan zijn pet en zeide beleefd: I Is hij voor ran 't zomer de centen heeft." Dra hoog in den malen neet ons beiden lieten wij langs den einder de blikken weiden. Zij wees mij het nevelige Amsterdam en zeven plaatsen waar -dam in kwam. Wij keken om beurten door mijn kijker naar vogels en wolken en het Kwadijker kerkje. Wij waren de wereld te rijk en soms keken we, elk door een glas, tegelijk. Wij hoorden den Kansdorper toren beieren en toen riep ze opeens: „De kievit heeft eieren!" verliet den zolder, vloog naar benee en gaf mij het heerlijk commando„Kom mee!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 5