5
erbarmelijk slecht leven en 't hunkerde naar eten,
en brandstof 's winters. En behoorlijk onderwezen
was het niet, en 't werd opgeruid, raddraaiers
beloofden het gouden bergen en prikkelden tot toorn
over de werkelijk bestaande misstanden en het
volk liét zich opruien (wie zou 't anders verwachten?)
en verviel van 't een tot. het ander. Het onstuimige
deel des volks ten minste: de rest verbaasde zich en
zweeg; had trouwens tóch niets kunnen beginnen,
omdat ze niet georganiseerd was.
We mogen de schuld geven aan de bovengenoemde
raddraaiers. Echter, ook onder hén waren er, die
streefden naar een welgemeend doelal kunnen
we 't met hun methodes niet eens zijn. Maar de schuld
ligt aan den gang der maatschappelijke ontwikkeling
zelve. Er kwam een omwenteling, omdat het zwaarte
punt zich verplaatst had, en er dus iets wentelen
móést. De groote jammer is echter, dat de wenteling
zoo onbeheerscht, zoo bloedig verliep. Wie weet
had de brave Lodewijk XVI de wenteling kunnen
beheerschen, als hij de
talenten van Napoleon had
bezeten
De zwakke kanten van
het iniddeleeuwsche stelsel
waren naar voren gekomen,
hadden de overhand ge
kregen, nadat de voor-
deelen (we zouden haast
zeggen: de bedoelingen)
van dat stelsel uitgewerkt
waren. De macht en het
aanzien des konings waren
voortdurend gestegen
pracht en praal en ver
kwisting waren steeds toe
genomen. Dat ging het volk,
door schrijvers en tooneel-
spelers en straatzangers en
spotprenten voorgelicht, steeds duidelijker zien. De
bescherming der hoogere standen over de lagere en
het besturend beleid dier hoogere standen (adel en
geestelijkheid) waren op menige plaats ontaard
maar al te vaak speelden de hooggeplaatsten in hun
kringetje koninkje en zij verachtten de burgers,
buitten het lagere volk uit. Dat ging het volk
steeds duidelijker voelen. Het leenstelsel en de Kerk
hadden een einde gemaakt aan de slavernij maar
geleidelijk; er bestonden nog overschotjes van
onvrijheid. Maar steeds krachtiger gingen de kleinsten
in den lande de vrijheid trillen. Dat zien, dat voelen
en willen werd een drang naar vrijheid en welstand,
naar verkleining van het verschil tussclien laagste en
hoogste standen, tusschen slachtoffers en bevoor
rechten. Die drang werd in toom gehouden door
respect voor het gezag, door godsdienst, door
inensehelijkheid. Die toornen bleven echter niet sterk
genoeg. Het respect voor het gezag werd gesloopt,
het godsdienstig besef werd verzwakt door nood
en andersdenkende propaganda, de menschelijkheid
werd in zwijm geslagen door gestook, mooie
voorspiegelingen en leelijke voorbeeldenToen
ontplofte de drang, de scherven spatten rond en het
bloed liep door de straatgoten!
De koning, met al zijn goeden wil, kon de ontplof
fing niet voorkomen.
Er was waarlijk geen geniale blik noodig, 0111 te zien.
dat de toestanden veranderen moestendat er iets
gedaan moest worden. Eodewijk XVI zag dat ook
wel en hij dééd iets. Hij schafte restanten van lijf
eigenschap en heerendiensten af. maar daar was
de vrijheidsdrang der groote massa vrijen, die zich
tóch niet roeren konden, niet mee bevredigd! Er
kwam een bank van leening maar de millioenen
sehamelen waren slechts geholpen, als zij het loon
voor hun arbeid schoon in hun handen hadden
gekregenDe gerechtelijke marteling werd afgeschaft
en tal van gevangenen, die
zich slechts vergrepen had
den door het vrijmoedig
uiten van hun meening.
werden bevrijdmaar
daarmee was er nog geen
gezonde rechtspraak in
gesteld! Lodewijk XVI
smeerde hier en daar zalf
op een schrammetje. De
juiste geneesmiddelen en
versterkende middelen voor
het zieke en zwakke staats
lichaam ontdekte hij niet!
De schatting, die het land
te zijnen bate op moest
brengen bij zijn kroning,
schonk hij zijn onderdanen
maar de weelde aan het
hof en onder de rijksgrooten wist hij niet te be
snoeien en een gezond belastingstelsel invoeren, dat
rekening hield met ieders draagkracht, daar kwam
het niet toe!
De wil van dien goedhartigen koning was goed.
maar hij zag niet welken weg hij moest gaan, om
het land er boven op te helpen. Daar was hij ten
eerste niet schrander genoeg voor en ten tweede zat
hij nog te veel vast in de oude opvattingen over het
heilige recht der koningen. En al had hij dien weg
ontdekt, dan zou hij toch de krachten hebben gemist,
om de stevige reuzenschreden te zetten, die naar het
doel konden voeren.
Nu zette hij wankele stapjes.
Hij liet de Algemeene Staten bijeenroepen. Dat
was sinds 1614 niet meer gebeurd! Een stap in de
goede richting, zou men zoo zeggeneen parlement
kon den koning en de ministers helpen, om de noodige
I)e drie standen: geestelijkheid, asiel, derde stand.
Naar 'n gravure uit 1789.
hervormingen tot stand te brengen! Jawel. maar
die Algemeene Staten waren toen nog geen parlement,
zooals wij dat kennen en zooals Engeland het kende.
Er kwamen vertegenwoordigers der drie standen
bijeen maar iedere stand had één stem; dus als de
adel en de geestelijkheid het eens waren, was de stem
des volks waardeloos. En het volkdat waren
24.000.000 menschen.... de bevoorrechte standen
telden er een 200.000!
Een wankel stapje: de derde stand, de burgerij
(de geestelijkheid was de eerste, de adel de tweede),
mocht een dubbel aantal afgevaardigden zenden.
Maar de derde stand zei natuurlijk: „Wat hebben
we daaraan, als wc met z'n allen toch maar één
waardelooze stem mogen uitbrengen?"
Den vijfden Mei (nu juist honderdvijftig jaar ge
leden) kwamen de afgevaardigden der standen bijeen.
Het volk hoopte, dat nu aan alle ellende een einde
zou komen. Nog steeds stelde liet zijn volle vertrouwen
in den koning. Als het gebrek, onrecht leed, klaagde
het: „Als de koning het maar eens wist!" Als de
koning het wist, zou hij de misère verhelpen. Nu
kwam hij het te weten: de afgevaardigden des volks
kregen heele lijsten met grieven mee. Die grieven
moesten ze maar eens flink uitspreken de koning
moest 't maar eens goed hooren dan dééd hij er
wel iets aan.
De koning kwam naar de zaal, om te luisteren.
Maar met wankele stapjes.
Het was een zaal te Versailles, waarheen de 1229
afgevaardigden geroepen waren. Éénmaal nog werd
hier alle pracht van het hof ontplooid. De koning
kwam binnen in vol ornaat, met hermelijnen mantel
en schepter. Naast z'n troon, iets naar achter, stond
de troon der koningin. Dan volgden de zetels der
koninklijke prinsen, en nog wat meer naar achter
vonden de rijksgrooten hun plaats. Rechts van den
troon zat de geestelijkheid, links zaten de afgevaar
digden van den adel, met pluimen op hun hoeden en
goudborduursel op hun jassen, met witte plooidassen
en gouden kettingen om hun halzen. De eerste plaats
onder hen werd ingenomen door een prins, een laag-
hartigen, eerzuchtigen egoïst. Philip van Orleans, een
neef van den koning. De leden van den derden stand
zaten in eenvoudige zwarte kleeren tegenover den
troon. Vóór hun banken liepen acht gewapende
herauten heen en weer, in lila mantels, met groote
gouden lelies bestikt. Vóór den troon stond een lange
tafel met een groen kleed: daar zaten de ministers
omheen.
Alle afgevaardigden stonden op en juichten, toen
Een fraai portret van Marte Antoinette, de Oosten-
rijkselie prinses, die koningin van Frankrijk werd
en haar leren op het sehavot eindigde.
Een geestige spotprent op tie mode van die dagen.
De kapsels waren zeer hoog opgewerkt en versierd
niet pluimen en andere ornamenten.