SCHOONMAAK OP DE ESTANCIA door J. Gerhard Toonder 7 VOORJAARS VERGADERING De estancia was in een onbewaakt oogenblik gekocht door een jongen Amerikaan, die Jack heette met nog iets onuitsprekelijks er achter aan; een zindelijk, gladgeschoren jongmensch, dat een badkamer in het hoofdgebouw liet maken, een stal tot garage liet verbouwen en" toen niet verder wist wat hij met zoo'n koeienbedrijf moest beginnen. Wij waren het dan ook allemaal met Jaime, den oudsten gaucho, eens, dat Jack een ongewenscht element was in onze samenleving, maar het inoet gezegd worden dat wij niet veel last van hem hadden. Hij liep nu wel driemaal daags een inspectie ronde te doen, maar ik was de eenige die verstond wat hij aan te merken had en ik zorgde wel, dat niemand dit te weten kwam. Als hij ergens commentaar op had, knikten wij vriendelijk en gingen rustig onzen gang; Jaime bleef onze chef, en wij hadden een goed leven. Maar die Jack was een vreemd, rusteloos mensch; hij vergenoegde zich er niet mee nu eigenaar van de estancia te zijn, in zijn badkuip te zitten en inspectie ronden te maken hij was, wat men noemt, een streber, en hij deed twee dingen die hij na had moeten laten; hij ging Spaansch leeren en trouwen. Hij begon op een goeden dag ineens inuchachos te zeggen in plaats van boys, hij zei muy bien in plaats van O.K., en plotseling gebeurde liet dat hij het verstond, toen Jaime precies zei wat hij van hem dacht. „Ik stuur je de laan uit," zei Jack, maar dat be greep Jaime gelukkig niet, en Jack had nog geen goed Spaansch woord geleerd voor ontslaan, zoodat het er verder bij bleef. Maar, zooals gezegd, dat was niet Jack's eenige stommiteit. De volgende was, dat hij ging trouwen. Hij riep ons op een goeden dag bijeen voor de ve randa van zijn woonhuis om het ons mede te deelen; zeven echte gaucho's, twee gewone neger-peones voor de paarden, een stuk of drie vreemden, zooals ik. die er voor het losse werk waren, en den Chinee- schen kok. Hij begon zijn toespraak met een kwaad gezicht, want hij had misschien verwacht dat wij in gelid en met de hakken tegen elkaar voor hem zou den aantredèn, maar dat deden wij nu toevallig niet. Dat lag niet zoozeer in onzen aard. Wij zaten, lagen of lummelden voor de veranda, rookten, spuwden en namen in zooverre de beleefdheid in acht. dat wij hem rustig lieten spreken. Zijn woorden en zinswen dingen waren direct uit het woordenboek afkomstig, en soms was het lastig hem te begrijpen maar nadat hij eenige geestdriftige woorden had gewijd aan zijn novia americana, drong het tot ons door wat hij bedoelde. Doch toen ging Jack voort: „Mannen van mij, verwacht ik dat een mooie ontvangst jullie bereiden aan bruid van mij, dat maakt schoon huizen en aarde, vlag hangt uit en beleefd zijn om hoera te roepen. Verwacht ik u zult niet spuwen en vloeken laten en veel krabbelen Er ging een somber gemompel op, want dit begon te lijken op een inbreuk op onze eerste levensrechten. Het vloeken was nog tot daar aan toe, maar de mees ten van ons wisten bepaald niet wat zij met hun speeksel moesten doen als zij het niet uit mochten spuwen, en krabbelen is niet alleen een genoegen, maar een bittere noodzaak. Er ging dus een gemom pel op, doch Jack riep; „Stilte! En als vanmiddag komen bruid van mij, jullie hier en zeggen vaarwel, niet spuwt, vloekt en krabbelt en jullie allemaal zijn gewasschen in schoon hemd." Hij drukte zich niet duidelijk uit, maar wij ver stonden wel degelijk den zin van woorden als wassclien en schoon hemd. Één oogenblik bleven wij als met stomheid geslagen zitten, staan of lummelen één oogenblik suizebolden wij, vroegen wij ons af of Jack waanzinnig was of de wereld uit haar voegen was gelicht; maar toen richtte oude Jaime zich hoog op en maakte zich tot onzen woordvoerder. Oude Jaime hield van vuur en aarde, maar hij haatte water en lucht. Hij bezat niet meer dan één enkel hemd, dat hij niet uit kon trekken met het oog op mogelijk kou-vatten, en hij weigerde, uit afkeer van buitenlandsche industrieën, zeep te gebruiken; bovendien had hij last van vetwormpjes en haar groei in neus en ooren. „Neen," zei Jaime, hoog-opgericht. „No, senor. Nimmer. Foei!" „Watt" informeerde Jack. „Bah!" zei Jaime. „Commando zijn," verduidelijkte Jack. „Brrrrrzei Jaime. „Nimmer! Ik ben een ordentelijk man, senor Jack. een onberispelijk man. Een heer! Ik ben gedoopt, senor Jack! Ik aan vaard deze beleediging niet!" „Moeten," betoogde Jack met, klem. „En jullie!" brulde Jaime. „Heeren! Mijne heeren! Wat zeggen jullie?" „Ja, ik zal wasch mij," zei het Chineesje, maar dat telde niet\mee. Wij anderen de baardige Pablo, Pedro-zonder- ooren, de pokdalige Artliuro, Ernesto-met-de-wratten en wie er nog meer waren, keken elkaar een oogenblik aan en schudden toen onze hoofden. „No, senor!" riepen wij. „Nooit! Onzin! Foei!" „Moeten jullie!" schreeuwde Jack. „En wanneer niet doen wat ik vraag, mij zal. Maar wat hij zou heeft hij nooit verteld, want op dat moment klonk er een claxon en even later stoof er in een enorme stofwolk een lange, lage, vreemde auto het erf op. Het ding zwenkte, piepte afgrijselijk en stond stil. Er vloog iets mensehelijks uit met wap perend haar en zijden kousen, een-twee-hup, zoo de stoep op en 0111 den hals van Jack, en dat alles ging gepaard aan een krijgskreet, zooiets als; ...Jack! Darling!" „Ehe. ahum," zei Jack verlegen. Wij bleven er onbeweeglijk bijstaan. Er was misschien wel een enkele onder ons die geneigd was tot lachen, maar d Aar voor was ons gesprek te ernstig geweest. De eenige gevoelsuiting, die sommigen zich veroorloof den, was een weinig krabbelen. Het menschelijke iets kwam eenigszins tot stil stand en was nu te onderscheiden als een jong, vrou welijk wezen met ongeloofelijk wijde oogen. ongeloofe- lijk witte tanden en een ongeloofelijk roodenmond; zij droeg een licht zomerjurkje en 'n stralenden glim lach en harstte los in een stroom Amerikaansch, dat niemand verstond dan Jack en ik. „O, boy," riep zij, „wat is het hier éénig! Wat woon je hier prachtig! Wat ben ik blij dat ik hier ben! Wat zie je er goed uit! Wat een dol huis! En die mannen! O, schat! Wat vuil! Wat heerlijk! Wat aanbiddelijk smerig! Wat schilderachtig! Wat romantisch! O, liefste! Ik wil ze een hand geven Er viel, terwijl zij ons een hand gaf, een gespannen stilte over de binnenplaats. Er was niemand die wist hoe hij kijken moest, en vooral Jack en Jaime wisten het niet; maar zij scheen er niets van te mer ken, zij merkte niet eens hoe schaapachtig wij lachten of hoe beleedigd wij keken. En toen zij, al glim lachend, ons allen een hand had gegeven, trok zij Jack in een ruk achter zich aan naar binnen. Wij staarden haar na. Ik wendde mij om. ten einde het oordeel van mijn collega's te hooren. Maar niemand zei iets; zij bleven schaapachtig lachen of beleedigd kijken, tot eindelijk Jaime barsch sprak: „Ik zou voor de hier-en-daar wel eens willen weten waar die vervloekte Chinees de zeep heeft gelaten."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 9