34
Méda, de aanvoerder der gendarmesaan wier hoofd hij t Parijsche stadhuis Tijdens de vergadering der Nationale Conventie op 27 Juli 1794, waarin
was binnengedrongen, lost 'n pistoolschot op Robespierre en verbrijzelt hem de Kaal Robespierre en z'n aanhang ten val werden gebracht, hield buiten 'n opgewonden
De laatste getrouwen van den dictator zochten hun heil in de vlucht. menigte de wacht, belust om zoo noodig op haar manier in te grijpen
De volgelingen van Marot,
't schuim der bevolking, dat
eenmaal op gang gebracht
geen grenzen meer kende
in zijn haat en moordlust.
lijking van bet Rousseausclie dengdideaal. En hij
bleef er voor strijden, tot hij op 36-jarigen leeftijd
werd terechtgesteld.
Hij begon zachtzinnig, verenanend. Een positie
bij de rechterlijke macht wees hij af, want hij zou het
niet over zijn hart kunnen krijgen, een doodvonnis
te teekenen. Hij kreeg tranen in zijn oogen, als hij
een doode duif zag.
Maar die gevoeligheid ging geleidelijk over. Als
de vijanden des volks niet de menschen speelden,
mocht hij dan den moed missen, respect voor de
menschheid en de dengd af te dwingen?
Robespierre bracht het ver, omdat hij. naar het
woord van Mirabeau, alles meende, wat hij zei. Eerst
werd hij uitgelachen, later won hij een zeker respect,
en aandacht, in steeds grooter kring. Hij kwam
omhoog en werd hoe langer hoe harder. Hij meende,
dat hij zichzelf geheel meester was, onaantastbaar in
zijn deugdzame wapenrusting maar hij werd mede
geleid door de omstandigheden en door een ontem
bare zucht naar macht. Hij moest zijn land redden,
de deugd redden. Het zwaard der wet moest de
hoofden afslaan der volksvijanden en samenzweer
ders. En volksvijanden, samenzweerders waren voor
hem allen, die niet bogen voor de leer van Rousseau
en Robespierre. Hij werd een onbarmhartige wreker,
het schrikbewind werd voor hem de vuist der deugd.
Robespierre voerde de eene zuiveringsactie na de
andere uit. En wie zijn macht niet vooruithielp uit
overtuiging, deed het maar, om zelf veilig te zijn.
Lachen kon hij niet. Hij kende geen vreugde,
buiten zijn ijdelheid en zijn vertoon van braafheid.
Zijn kamer stond en hing vol portretten van hemzelf.
Op het feest van het Opperwezen (theatrale mani
festatie van vroomheid in den geest van Rousseau,
tegelijk tegen katholicisme en atheïsme gericht)
liep hij in pronkgewaad, als een koogepriester, voor
aan in de processie, een eind vóór alle anderen uit.
Op dien dag in Juni 1794 bleef de guillotine on
zichtbaar. Maar ze kwam snel weer te voorschijn, en
Robespierre gaf haar ijverig werk. Er vielen zestig
hoofden per dag, van menschen. die door Robespierre
niet braaf genoeg werden gevonden. En natuurlijk
als er zestig vielen, vréésden er zestigduizend. Wie
weet vond Robespierre straks, ot morgen, ook hén
niet braaf genoeg' Moesten zij daar op wachten?
Konden zij niets beginnen? Den dictator de macht uit
de handen wringen?
Er werd gefluisterd, gepraat, vergaderd. Op de
vergadering der Nationale Conventie van den 9en
Tbermidor, 27 Juli 1794, barstte de bom.
Robespierre had nieuwe maatregelen voorgesteld
tegenspeculanten, zwendelaars, corrupte ambtena
ren, terroristen, en allen, die 't niet met hem eens
waren, en blijkbaar bedoelde hij aanwezigen. Men
had hem verzocht, de namen te noemen der schuldige
afgevaardigden. Dat had Robespierre geweigerd. En
nu nam Saint-Just het woord, om te pleiten vóór de
maatregelen, die Robespierre voorstelde. Tallien viel
hem in de rede, begon Robespierre verwijten te
doen. Robespierre wilde zich verdedigen. „A bas
le tyran!" riepen een paar stemmen. Robespierre
probeerde boven het rumoer uit te schreeuwen, om
van den president te eischen, dat hij aan het woord
gelaten zou worden, maar hij kón niet schreeuwen:
zijn stem sloeg over. En, wordt er beweerd, iemand
riep: „Hij stikt in het bloed
van Danton!" Een andere
afgevaardigde stelde voor,
dat Robespierre gearres
teerd zou worden. De ver
gadering aarzelde even,
maar nam het besluit: de
beul der deugd werd met
vier getrouwen (zijn broer
Augustin, Saint-Just, Cou-
thon en Lebas) de zaal
uitgevoerd.
s» Nog was Robespierre
niet geheel verlorenhij
had nog aanhangers. Snel
kwamen de troepen der
Commune hem en de zijnen
nit hun gevangenschap be
vrijden en zij brachten het
viertal naar het stadhuis.
Maar de trouw gebleven
afdeelingen der nationale
garde trokken op en na
men in den nacht het
stadhuis in.
Een troepje gendarmes,
aangevoerd door 'n zekeren
Méda, drong binnen in de
zaal, waar Robespierre zat.
Méda riep, met zijn sabel
naar Robespierre wijzend
„Geef je over, verrader!"
Hij kreeg ten antwoord:
„Je bent zelf een verrader,
ik zal je laten fusilleeren!"