i Vestiaire-
j j u f f ro u w
de juffrouw vuu de vesti- a}
aire.
Daar is geen plaats ter «P.
wereld, waar de menseh
zich zoo weinig beheerscht,
zich zóó bloot geeft, en
zijn driften zóó demonstreert als vóór de toonbank
der vestiaire. Ik ken mannen met 'n baard als
Assuerus, die staan te trappelen van ongeduld en
dringen als een boer voor 'n kermistent; deftige
heeren, die 't kwalijk nemen, als je hen bezoekt in 'n
colbertje in plaats van in 'n jacquet, die scheldwoor
den lanceeren in Jordaanschen trant; autoriteiten
en autoriteitjes, die hun gewichtigheid vergeten in
't domme gedrang en ruzie maken met de vrouw van
hun tailleur, terwijl de tailleur zelf zijn uiterste best
doet om den weledelgeboren heer van der Vechte,
quantitatief zijn besten klant, voorbij te streven wijl
diens rekeningen enzoovoortMenschelijke klei
nigheidjes, prullaria uit het leven van iederen dag,
die echte' genceg beteekenen om rancune te doen
oplaaien, verkeerd standsbegrip te weeg te brengen,
waardigheden te doen verliezen, familieruzies te
veroorzaken.
En men vergeet de juffrouw van de vestiaire.
Hoe die dat wereldje beoordeelt en hoe die over al
die dwaze flauwiteiten denkt!
Rustig blijft ze, de autoriteit van 't moment,
ofschoon miskend en gescholden.
Onbewogen deelt ze de hoeden en de jassen en de
mantels uit zooals een wethouder van onderwijs
de prijzen uitreikt aan de jongens van de ambachts
school. Rustig, gerijpt door de ervaring, met trot.-
sche gelatenheid, verricht ze haar werk.
En niemand in het wemelende, dringende men-
schenhoopje denkt aan de ironie, waarmee de juf
frouw van de vestiaire naa.r de roode gezichten en
de grijpende handen kijkt
Vroeger ja, toen ze nog jong was, kookte ze in
wendig van kwaadheid, maar nü„Wil ik u eens
wat zegge, meneer? Ik weet waar ik staan mot.
ik ben maar 'n eenvoudige vrouw en ze zullen van
mijn geen „onvertogen woord" hooren. Maar onder
ons, ze binne nou tóch allemaal weg. De men
sehen zulle 't nooit leere. ze zijn nie wijzer."
HERMAN MOERKERK
Inderdaad, zoo zijn er! 't Is echter een tref ze te
vinden, zulke typen, daar is het speurdersoog voor
noodig van een ras-artist als onzen medewerker, den
schilder-schrijver Herman Moerkerk, die dergelijke
merkwaardige figuren niet alleen weet te vinden
en ze ten voeten uit weet uit te beelden met zijn
teekenstift, doch ook en vooral juist met zijn wel
versneden pen in rake trekken weet te schilderen.
Typen zooals ze overal en onder alle klassen te
vinden zijn, in alle ambten en beroepen
oeveel is het, juffrouw?"
„Dat laat 'k aan uwes beleefd
heid, meneer!"
f My Zwaar en gewichtig staat ze
achter de toonbank in de hou
ding van iemand, die op 't punt
staat 'n redevoering te houden. Haar vjeezige han
den steunen op 't wasdoek, dat de bank bedekt....
<le bank, die haar letterlijk van de wereld afsluit,
want voor de menschen, die hun jassen en hoeden
aan haar toevertrouwen, bestaat zij niet. Ze pra
ten langs haar heèn alsof ze een etalagepop was.
Luister wat ze
antwoordt, als
ik haar vraag,
of de menschen
beleefd zijn.
„Nee, meneer,
't is net of ik
er niet bij hoor
en je bent toch
óók 'n mensch, is nou niet zoo
„Natuurlijk."
„De vreemdelingen zijn 't ergst, meneer. de
meesten loopen weg zonder te betalenof ze
geven alles op één kaartjede vreemdelingen
hebben 't voor ons bedorven, meneer. Weet u
wie 't vriendelijkst zijn?Heeren, die 'n afspraak
je hebben bij de vestiaire. Die maken nog'ris een
praatje en zoo en als ze'm óm hebben, geven ze
groote fooien en.... nou ja, dan worden ze famieljaar
en tikken je op je schouder. heusch. ,Je mot
vanzelf gereseleveerd wezen, dat snapt u."
„U ziet er goed uit, juffrouw.
„Ja, dat gaat best.... honderdtachtig, meneer,
op 't eind van 't seizoen, maar in de zomer val ik al
tijd af, ziet u, verleje zomer vijftien pond, maar dat
haal je dan weer in vanweges de weinige beweging...
altijd 't zelfde loopje, hè."
„Ja. dat is te begrijpen. Het tocht hier,
hebt u daar geen last van?"
„Altijd verkouwe, maar ja.
„Bent u al lang in 't vak?"
„Negentien jaar, meneertwaalf hier met
Kerst en zeven vroeger in Imperial."
„U bent natuurlijk getrouwd?"
„Om u te dienen. Tweeëntwintig jaar. Me oudste
is gemobiliseerd aan de grens en me dochters zijn
allebei in betrekking.
„Vestiaire?"
„Niks hoor.
„Hebt u wel 's een avontuurtje?"
„Vroeger wel. ach, dan ben je wat jonger, is
niet zoo?.... Dan gongen ze op 't randje van de
toonbank zitten. Zoo ben ik ook aan me man
gekome, meneer. die gong ook op 't. randje zit
ten, effe vóór de pauze en toen heb ie me gevraagd....
ik hoor 't nog. En verlege als ie was, trouwens dat
is ie nóg. dat blijft er in, is niet zoo?"
„Wat doet u tijdens de voorstelling?"
„Dan lees ik „Het Heideprinsesje" en „De Smar
ten van Satan. „De Smarten" binnen 't mooist."
„U gaat natuurlijk nooit naar binnen om 't stuk
te zien?"
„Nee in 't begin wel, maar je raakt er aan ge
wend, geef mij maar „de Smarten". Ik heb ze ge
kregen van een meneer, die van buiten kwam.
dat mot ik zegge: de buitenlui binne beleefd, altijd
tevreje en goeie fooien. Maar nou vergat- ik nog me
sprei. Ik haak zesendertig sterren in 't seizoen.
Kijk, dit is me vierde, maar 't seizoen is pas begonnen.
Dat doe ik tusschen 't lezen door, ziet u. Da's ine
liefhebberij. Ieder heb wat, niet? Net. as me man.
die heb konijne."
„Wat doet uw
man?"
„Portier bij de
maatschappij van
Loenen en Co.,
maar ik zie 'm
haast nooit nee,
kijk zelf nou maar
's: ik kom altijd
heel laat thuis, dan
slaapt ie a.1 en hij
is altijd vóór dag
en-dauw weer naai
de fabriek, dan
slaap ik nog.
Hij maakt me bo
trammen en ik
neem 'tpakkie mee.
't Ken weze, dat ik
van September tot
Paasch ze stem
niet hoor."
„Is 't- niet moei
lijk voor u tijdens
de groote drukte
aan de vestiaire iedereen zijn zin te geven?"
„Da's 't ergste. Als je hier achter de toonbank
staat en je ziet al die handen naar je uitgestrekt, dan
weet je niet waar je mee beginnen mot. Juffrouw,
nummer 14! Juffrouw, ik sta hier al zoo lang, num
mer 65gauw watEn de ruzie, die ze samen
maken. Reuze-dames heb ik hoore schelde....
Onderlaatst nog een meneer met 'n gouwe bril, die
sloeg er gewoon op ik sjeneerde me dood. Ik riep
effe wat, niks bijzonders hoor, maar nou had je dót
moete hoore. 't Ware me zaken niet. ik had
maar op te lette en wat of ik wel bij me eige docht
En hij trok de kleere uit me handen. De menschen
zaten gewoon in de war, meneer. Hij gong naai
de directieIk was brutaal geweesten laat
hem nou terug komme toen we gonge sluite. Hij
had 'n verkeerde jas. Dat kén toch gebeure bij
die herrie. maar daar zat een broodje-pekel-
vleesch in de zak, zee-die en hij zat altijd loge en liij
had niet geweten wat ie voelde en wat of ik wel docht.
Maar zijn jas was foetsie.
Daar sió je dan voor.
„U gebruikt nooit 'n lippenstift, is 't wel?"
,,Da.t kenne de dames niet hebbe, meneer. wij
motte maar heel eenvoudig zijn en doen alsof we er
niet benne."
„Dat zal voor u met uw honderdentachtig pond
een moeilijk geval worden."
Zij lacht. De deuren der loges en de groote midden
deur van den schouwburg openen zich en de dames
en heeren stroomen op de vestiaire toe als school
kinderen, die naar de speelplaats dringen.
Boven de deinende hoofden zweven tusschen
beringde vingers de roode nummerbriefjes. Mevrouw
de Bont botst tegen freule Wingertsma, juffrouw
van Lokeren dreigt verpletterd te worden tusschen
de heeren Henkmans en Kerseboom, fabrikanten
van de tandpasta „Henko". Dokter Cllundermans
baant zich met hoekige armen 'n weg langs notaris
Fruit en mevrouw Fruit van Spruiten en reikt over
de hoofden der familie Sipkens het ergernis gevende
nieuwe hoedje van mevrouw Parelmans uit pure
galanterie. Zij is een patiënte van 'm.
Om één minuut te winnen krioelen de dames en
heeren als garnalen door elkaar, als meikevers in een
sigarenkistje. Ze winden zich op. De dames gillen en
verbleeken, de heeren duwen en dringen en schelden