ÜEN IHMËIFOKUERIJ ZONDEK WINSTBEJAG Jonge herten aan de zuigflesch Een jong hertje van een paar weken verbergt zich in het dichtst van het bosch. Juist doordat stroopers en roofdieren deze weerlooze beestjes tamelijk gemakkelijk buit. kunnen maken, gaat de wildstand hard achteruit. In plaats ran ten prooi te vallen aan een of anderen vijand wordt het jonge hertje met liefderijke hand opgenomen om naar de .zuigelingenkliniek" gebracht te worden. Voor de mannen, die speciaal aangesteld zijn om het wild te beschermen, is dit een deel van hun dagelijksch werk, maar de bewoners van de streek krijgen vier dollar voor elk hertje, dat zij levend inleveren, zoodat zij niet in de verleiding komen te gaan stroopen. Zoo langzamerhand zijn we er aan gewend geraakt, dat geen dier hier op aarde rondloopt, rondvliegt, rondzwemt, of het komt in aan merking om gefokt te worden. Slangen en vossen, hagedissen en struis vogels, krokodillen en gordeldieren, men kan het niet zoo gek bedenken, of de mode weet er raad mee en zoodra de mode er raad mee weet ontstaat de eerste fokkerij. Als men dan ook hoort, dat in Amerika een hertenfokkerij is opgericht, dan denkt men meteen aan een nieuwe gril, maar ditmaal is er toch een andere oorzaak. Ia den loop der jaren heeft het hert zich niet kunnen handhaven in den strijd om het be staan er werd zoo meedoogenloos jacht op het dier gemaakt, dat het dreigde uit te sterven. De vraag naar ree- en hertebouten schijnt te groot geweest te zijn. Nu zijn her ten wel bijzonder angstige en schuwe dieren, maar in tegenstelling met de meening van de jagers beweren de zoölogen, dat zij niet slim of verstandig zijn. Behalve dan ook. dat er veel te intensief op herten gejaagd werd. weten zij zich niet voldoende tegen hun natuurlijke vijanden te verdedigen. Vooral in zijn jeugd heeft een hert niet veel kans het ver te brengen in de wereld. In de eerste plaats is de bok geen goed huisvader: werkelijke aanhankelijkheid en opoffering kent hij niet, in gevaar is hij het, die zich listig verwijdert en hij denkt er niet aan zijn jong of zijn wijfje te verdedigen. Wel houdt hij zich meestal iu de nabijheid van deze twee op, daar hij weet, dat de hinde steeds over het jong waakt en hij dus van liaar waakzaam heid kan profiteeren. Verder zijn de hertenkalveren in de eerste drie dagen van hun leven zoo onbeholpen, dat het hun onmogelijk is zich te bewegen en men ze zelfs met de hand op kan nemen. En dan werpt een hinde gewoonlijk slechts één. in zeldzame gevallen twee jongen per jaar, zoodat men niet van een overvloedig kroost kan spreken. Dientengevolge moet men, om te voorkomen, dat deze dieren uitsterven, speciale maatregelen nemen en zoo heeft men in Amerika een hertenfokkerij opgericht, ot' liever nog een „zuigelingenkliniek", want de jonge hertjes worden in het bosch opgenomen en naar een inrichting gebracht, waar zij een maand of zes worden ver pleegd. Zij krijgen een zorgvuldig samengesteld dieet, om te beginnen melk. Het jonge dier komt eerst in een hok, waar het met zijn lotgenooten wordt op gefokt. Hoewel het niet een erg vroolijk gezicht zet, mag het van geluk spreken dat het uit 't gevaarlijke bosch ontsnapt is. Als ze drie maanden zijn krij gen de jongen niet alleen meer melk, maar ook zemelen en graan. Erg enthousiast is dit jonge dier nog niet over de verandering in het dieet en het kijkt hoopvol rond, of er nog niet ergens 'n melkflesch opduikt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 2