ZOO ZIJN ER....
34
e tijd is voorbij waarin de ijsventers
C /"X met een langen lepel uit '11 nikkelen
1 trommel de klonten vanille-ijs op-
viscliten en deze handig langs den
rand van 'n borrelglaasje smeerden.
Hoezeer is de techniek van het ijseten in de
open lucht vooruitgegaan!
Als rijdende kermiskramen-in-miniatuur waren de
ijswagens, overkapt gelijk ouderwetsclie ledikanten,
vol vergulde en bontgekleurde krullen, beschilderd
met tafereelen uit het landleven; liefelijke engelen
kopjes met zilveren vleugels, Zaansehe molentjes of
tegelblauwe Volendam uiers.
Zoo was het in de dagen waarin de ijsliandel
gedreven werd door eenlingen, die zelf de brij kneed
den en koelden, zelf hun wagen moeizaam voort
duwden, zelf de glaasjes volsmeerden, de centen
beurden en de gong
bespeelden.
Toen werden de
P) o I I c r r>> 5 borrelglaasjes, de
C? IJ J k. U j engelenkopjes en dé
Volendammers in
1 man het museum gezet
en de moderne ijs-
......1 wafel werd geboren.
Boorden voor
heen de ijseters hun tongen in de koele brij en
likten ze de laatste resten langs de glaasjes weg,
thans nemen ze de wafels tusschen duim en
wijsvinger, doen de brij met zachten druk aan
weerszijden uitpuilen en happen smakkend doch
voorzichtig de massa in het rond weg. Deze techniek
is niet moeilijk, men leert die spoedig aan. Kinderen
van vier, vijf jaar en jonger soms verstaan de kunst
van het ijswafel-eten wonderwel. Het verwondert
dan ook niet dat de ouderen, en ook de alleroudsten,
daarin een virtuositeit bereiken, die verbluffend is.
Volwassen militairen, aankomende-jongens, vrou
wen van middelbaren leeftijd. Jantjes, straatmuzi
kanten, kindermeisjes en grijsaards, allen eten de
moderne ijswafel op de bovengenoemde manier en
zulk een gemak hebben zij daarin verkregen, dat ze
zich vaak wandelend voortbewegen bij heele groepen
onder het gezamenlijk verorberen der ijswafels.
Terwijl al deze dingen ons voor den geest komen of
liever als gevolg voorbij filmen, hooren we den gong
slag van 'n ijswagentje. Een modern ijswagentje, vrij
van krullen en versieringen, strak, recht, wit-blauw,
op gummi-banden, kil-gelijkgeschakeld met tientallen
andere ijswagens, stemmingloos.
De ijscoman is niet jong en niet oud. Hij draagt 'n
wit jasje van behoorlijke coupe en 'n broek van
Engelsch velvet, in de wandeling ,,pilo" genaamd.
Zijn pet is van witte katoen en heeft 'n glimmende
klep als die van 'n Belgischen stationschef. Zijn ge
laat, kloek en gebruind, vertoont sporen van een
grijzenden baard. Achter de linkerwang zit een pruim
verborgen. Waarom juist een pruimt Omdat een ijs
wafel het zoo lang niet zou kunnen volhouden. Eén
met zijn wagen is deze ijscoman en één met hun
wagens zijn al zijn collega's, die in den vroegen och
tend uitrijden als voor een parade, allemaal hetzelfde:
niet oud, niet jong, met witte petten, witte jassen,
allemaal pruimend, in pilo-broeken.... De co
lonne van ijsartilleristen, het culinaire-witkielen-
eskadron.
Nu verdeelen ze zich en iedere ijscoman kiest 'n
straat. De mijne, die met de grijzende stoppels, slaat
op zijn gong, verschuift zijn pruim, lacht me toe en
zegt vriendelijk:
„Goed ijsweertje vandaag, meneer."
Dat noemt ie ijsweertje. De zon stooft de straat-
steenen.
„Ja," antwoord ik werktuiglijk. „hebt u even
tijd?"
„Mot u een ijsie, meneer?"
„Ik wou alleen maar 'n paar vragen stellen.
„Ga je gang.
„Hebt u er wel eens over nagedacht, dat u het
grootste deel van uw leven op gummi-banden door
brengt?"
„Nou.... alleen in 't voorjaar en den zomer,
meneer. 's Winters breng ik melk. Nee, da's
waar óók, uus heb gelijk, dan zit ik óók op de wage.
uus heb gelijk.
„Zie je wel. Hoe lang góót u al met ijs?"
„Twintig jaar, meneer.. Eerst voor mezelf, toen
gong 't nog met glaassies. Toen voor de firma,
we waren nog maar met ze-drieën,
uóü. 't is 'n heele zwerm, meneer."
Twintig jaren vanille-, mokka- en vruchtenijs!
Als de man een dikke vijftig is, dan is ie op z'u
dertigste er mee begonnen,Is 't altijd uw
ideaal geweest. met ijs te rijden?" vraag ik
hem aarzelend
„Nou, ideaal, ideaal. ik vind, waar je mee
verdiene ken, waar jé 'n botram in heb, dat
is je ideaal. Wil n wel g'loove, as dat ik zelf
nooit 'n ijsie neem, al is 't nog zoo heet.
ik kén er gewoon niet tege.
trouwes al tegen
de borst as je ziet
hóé ze d'r inhap-
pe. net of-ze in
'n broodje bijte..
Snapt u dat? On-
derlaatst nog een
politieagent. ..Nou
mot ik zegge: 't
was heet, je kookte
gewoon. Hij knipte
me 'n oogie. ik
had 'm direct door
natuurlijk en voor
dat ik 't zelf wist,
had ie 't heelemaal
ingesliktHad
u dat gezicht motte
zienje kon 't
as 't ware zien
zakke.want 'n
mensch draagt ze
binnenste op z'n
gezicht zegge ze
altijd. Ik sta zelf
eenigszins terug
houdend tegenover
ijsies. Trouwens as
je d'r altijd mee
omgaat.
„Wat dunkt u van
het publiek, dat de
ijswafeltjes koopt?"
„Daar vraagt u
me wat
„Zijn de kinderen
niett aardigst
„Ja. en ook de soldate, meneer. en de
meissies, maar met 't groot volk mot je oppassen.
As ze maar met gepast geld kommen, afijn.
Weet u wel, dat ik eigelijk me klantjes in alle
stande heb zitten? Net as nou in de Museumbuurt,
meneer. Laatst nog werd er tege 'n venster geklopt.
ik van me wage af.... Blieft u, dame....? Je mot
altijd beleefd zijn, is 't niet zoo.'t Was de dienst
bode ziet uMag ik effe zestig wafeltjes, zei ze.
Ik zeg: zestig? 't Is toch geen weeshuis hier.
Nee, zegt ze. de lui hebben 'n diner, ze binne
met ze dertige en dan hoeve ze niet naor de banket
bakker. Ze hebbe trouwens de kroketjes ook
uit de automatiek. 't Is makkelijk voor de
mensche, meneer. 't Was de man twee ijsies.
de tijje binne veranderd."
„Ja, vroeger zouden ze van 'n ijscoman niet ge
kocht hebben."
„Nee. nou ja, mot u niet zegge. ik heb
wel 's 'n officier van de huzaren aan me wage
gehad. ik weet nog goed, hij betaalde met 'n
bankie van vijfentwintigik had er niet van terug,
meneer. dat zég ik, as ze maar met gepast geld
kome dan make ze me niksmaar as 't zoo héét
is, dan zou je nie wille geloove, wie er zooal 'n ijsie
komt koopen. óók tegeswoordig nog.
Op 'n middag stond ik 's bij Artis. Komt er 'n
fijne dame naar me toe: „IJsco", zeit ze, „mag ik 'n
ijsje van je?" Ik zeg „best dame." Ik geef ze d'r een
en zij met 't ijsie weg. Ze kijkt rond of niemand 't ziet
en ze gaat bij 'n boompie staan likke. Zoo zeker as
wat meneer, 'n fijne dame met 'n voile en 'n vos. Nou
staat aan de overkant 'n heer in 'n regenjas. Ilij
schudt ze hoofd tegen de dame of ie zeggen wou
„Nou, hoe smaakt dat ijsie." Ik neem in me goeiig
heid 'n ijsie in me hand en zeg: „Meneer, uwes óók
een?" En laat hij nou d'r beminde weze en laat haar
nou de dochter weze van me patroon. Dat was
inspectie, meneer, of eontröle om zoo te zegge....
Dat was 'n doorgestoke kaart, dat voelt u ook
wel.
„Ja, u zult wel gelijk hebben, voor ons leeken is het
zoo moeilijk om over die dingen te oordeelen
Maar vertel me eens. u hebt toch wel een prettig
leventje, zoo'n heelen dag uit rijden, altijd buiten in
t. Stuit me
de zon, want bij slecht weer koopen de menschen
geen ijs en blijft u natuurlijk thuis. en dan al die
afwisselende relaties. niet?"
„Ja, u hoort mij ook niet klage.
En weet je wat aardig is. mot u 's op
lette
Hij sloeg driemaal op z'n gong.
„Kijk iióü 's naar bove, meneer."
Tit ieder venster stak 'n vrouwenhoofd....
Blonde, bruine, roode, grijze, zelfs witte vrouwen
hoofden.
„Je hebt „sjans"," zei ik.
,,'t Is niet voor mij, meneer, dat snapt u wel.
zóó trotsch ben ik niet. ziet u daarboven links
die juffrouw met die krulspelden in 'r haar?"
J a.
„Waar die het ijs laat, dat begrijp je niet.. met
tien tegelijk en allemaal voor d'r eige.
Het hoofd met de krulspelden verdween en
eenige oogenblikken later kwam het terug als be
kroning van een zware gestalte, gewikkeld in zwarte
katoen, waarop tallooze roode en gele bloemen ge
zaaid lagen. Een vuurroode hand, dik en mollig,
richtte zich op den ijscoman.
„Harrie, geef mij effe tien ijsies."
Hij keek me aan en knipte 'n oogje.
„Zeker, schat," zei-die, „net zooveul as je wilt,
maar zal je voorzichtig zijn met je maag voor de
verkilling, hè..,.? Ik zou niet graag zien dat je
ziek werd.
De bruine, blonde en roode hoofden in het rond
zonden een hoongelach naar beneden.
Een minuut later zat het hoofd met de krulspelden
weer achter 't raam en daar had je weer de moderne
techniek: je neemt 't wafeltje tusschen duim en
wijsvinger, drukt zacht aan weerskanten en hapt
zorgvuldig de brij in het rond weg.
„Hebt u nog wat, meneer?"
„Nee. ik zal maar Harrie zeggen, niet?.
Ik dank je wel en goede zaken."
De ijscoman sloeg op zijn gong en trapte moei
zaam voort, niet oud, niet jong, vriendelijk ijsartil-
lerist, culinaire witkiel.
HERMAN MOERKERK