EEN VERSTOKT
VRbGEZÉL
K
DOOR W. H. LANE CRAUFORD
22
EERSTE
VERVOLG
rate had al een paar
jaren last van haar
voeten, en Anne deugde
alleen voor ruw werk, dus
lag die schikkiug voor de
hand. Maar 't gaf Paul
een ietwat ongemakkelijk
gevoel, dat hij door Molly
bediend werd. Die gevoelig
heid zou waarschijnlijk wel
overgaan mettertijd; hij zou
wel aan 't idee wennen;
maar hij was een van die
schichtige naturen, die tijd
noodig hebben, om zich bij nieuwe toestanden aan
te passen.
Sir Richard had zich met zijn gewone nauwge
zetheid gekleed; smetteloos was zijn boord en
uitgestrekt de glans van zijn overhemdsfront; maar
Paul zag reeds met den eersten blik, dat hij toch
wel erg ziek was. Hij gaf blijk van een zwakte, die
Paul nooit gekend had, hij scheen gekrompen te
zijn en ietwat gekromd, zijn haar was bijna wit
en zijn gezicht had een vale tint. Zoolang Paul
hem kende had hij ouder geleken dan hij was,
werkelijk oud was hij trouwens nog lang niet; maar
hij was altijd kaarsrecht en actief geweest, zijn hel
dere oogen en zijn gelaatskleur waren bewijzen ge
weest van gezondheid, en
zijn tred was krachtig en
vastberaden geweest.
Tijdens den maaltijd
merkte Paul nog meer on
rustbarende verschijnselen
op. Hij was zijn gezonden eetlust kwijt. Hij hield
dieet gekookte visch en een sneetje geroosterd
brood, en dat te eten, kostte hem nog moeite; maar
wat Paul het meest ongerust maakte, was, dat zijn
oom water dronk. Het was de eerste keer, dat, hij sir
Richard water zag drinken, en dat hij 't onsmakelijk
vond, bleek uit 't gezicht, dat hij na ieder slokje trok.
Op Paul's bezorgde vragen naar zijn gezondheid
antwoordde hij met vage algemeenheden; klaarblijke
lijk wou hij dat onderwerp niet bespreken, waar de
bedienden bij waren; dus was Paul zoo verstandig,
niet op bijzonderheden aan te dringen.
Martin liep nog door de kamer, hij zette alles ge
reed voor het dessert en er ontstond een lange
stilte.
„Wil je een glas port?" vroeg sir Richard, en met
begeerlijkheid keek hij naar de karaf in Martin's
hand.
„Nee eh. dank u, liever niet," stotterde Paul.
Sir Richard bleef hem een seconde stil aankijken
en wendde toen een spijtig gezicht naar den butler.
„Geen port vanavond, Martin."
„Uitstekend, meneer."
Martin zuchtte en trok zich terug, met een uit
drukking van diep medelijden op zijn gezicht.
„Wat heeft Martin je verteld?" vroeg sir Richard
na een stilte.
„Hij zei dat u ziek was."
„Meer niet?"
Paul lachte flauwtjes. „Hij zei, dat u erg ziek was."
Zijn oom keek hem onderzoekend aan. „Heeft hij
niet gezegd, dat ik zoowat op sterven lag?"
„Nee," riep Paul verschrikt, „nee! Dat kan toch
niet.
Sir Richard zei eenigen tijd niets.
„Je weet, wat er in mijn testament staat," zei hij
eindelijk. „Jij krijgt alles."
„Waarom praat u daar nu over," protesteerde
Paul. „U bent gauw genoeg weer beter."
„Denk je?"
„Natuurlijk."
„De dokter denkt er anders over."
Paul keek geschrokken.
Zijn oom zei, met een gebaar van berusting;
„Nu ja, hij zegt 't niet met zooveel woorden, maar
verstoppertje spelen is gekheid mijn dagen zijn
geteld."
„Maar u kunt toch zeker genezen!" riep Paul ont
steld uit.
Sir Richard keek hem heel strak aan. „Mijn leven
hangt aan een draadje. Ik kan nog een jaar of twee
jaar in leven blijven, maar ik kan ook morgen ster
ven."
„Gaat u dan naar Londen, naar een specialist,"
drong Paul aan, zichtbaar ontdaan. „Zóó erg kan 't
niet zijn, dat wil ik wedden."
De oom schudde zijn hoofd. „Met een specialist
O,
de
kom ik ook niet verder," zei hij, en na een zucht ging
hij voort: „Daarom heb ik je hier laten komen."
Paul bewoog zich onrustig over zijn stoel; hij had
geen naam van een bepaalde ziekte gehoord en vragen
dorst hij niet.
De stilte duurde heel lang. Eindelijk keek sir
Richard op en vroeg hij, met een heel ander gezicht;
„Vertel me eens, hoe breng je je tijd zoek in
Londen?"
Paul klaarde op, ondanks zijn bezorgdheid,
op een heel gezellige manier."
„Zoo?"
„Ja ik heb echt leuke schepseltjes onder
oogen gehad."
„Ah!" Er kwam even wat glans in sir Richard's
oogen.
„Ik heb 't eerst met kikkers geprobeerd, maar
dat lukte niet erg."
„Kikkers?"
„Ja, maar ik ben nu met kevers bezig."
„Kikkers!" peinsde sir Richard hardop, „kevers!"
Even vlamde zijn oude kracht op. „Noem je dat
leuke schepseltjes?"
„Ik ben aan een serie bijzonder interessante proe
ven bezig," zei Paul. „Als ze slagen, krijgen we nieuw
licht op het geestesleven der dieren." Paul begon aan
een wetenschappelijken uitleg. De zieke maakte
knorrige gebaren en viel hem ongeduldig in de rede;
„Houd nu maar op over je kikkers en kevers
praat liever over meisjes."
„Meisjes!" Paul zat hem verstomd aan te staren.
„Ja, zooiets hebben jullie toch zeker ook in Lon
den?"
Zijn verbaasde neef erkende, dat er zooiets was.
„Vertel er dan eens wat over."
Het was een veelomvattend onderwerp, een onder
werp bovendien, waarover Paul niet bepaald met
kennis van zaken kon spreken. Hij riep uit, verbaasd
om die plotselinge belangstelling van zijn oom voor
de sekse, die hij zooveel jaren buiten zijn leven had
gehouden: „Maar er zijn er zoo'n massa!"
„Vertel me dan maar over één."
„Over welke dan?" vroeg Paul nog verbaasder.
Sir Richard keek hem met een zonderlingen blik
aan. „Die eene, waar je verliefd op bent."
Paul zette zijn oogen wijd open en keek hem aan.
„Maar ik ben niet verliefd."
„Dan ben je achterlijk," klonk het scherp. Sir
Richard fronste, trommelde met de vingers van zijn
rechterhand op tafel en viel uit„Allemachtig, toen
ik een jonge jongen was. Toen hield hij maar
gauw zijn mond 't leek hem beter, als oom zijnde,
met een neef niet te spreken over het halfjaartje,
dat hij in Londen had doorgebracht, en waaraan
zijn vader een einde had gemaakt, door over te ko
men en hem gauw men te nemen naar Dilling.
vooral niet met een neef, die alleen belang stelde in
kikkers. Hij haalde diep adem en zweeg even.
„Maar je zult toch wel ooit verliefd zijn geweest,
Paul," liield hij aan, nu met een overredende, ja
smeekende stem. „Al was 't maar op een buffetjuf
frouw."
Paul dacht een oogenblik na en schudde toen zijn
hoofd. „Nee, ik ben nog nooit op een buffetjuffrouw
verliefd geweest," zei hij. „Ik kom haast nooit in
café's, ziet u."
„Nou, dan 't meisje uit den sigarettenwinkel, of een
ander meisje," vervolgde sir Richard met een tikje
scherpte. „Ben je nooit op iemand verliefd geweest?"
Nu dacht Paul vele oogenblikken na.
„Je hebt natuurlijk wel eens ooit romantische ge
voelens gekoesterd," hernam zijn oom op iets vrien
delijker toon. Hij keek zijn neef doordringend aan.
„Er is wel eens iets geweest, niet?"
„Eh. jawel," zei Paul peinzend, begeerig, het
zijn oom naar den zin te maken, „ik herinner me wel
zooiets."
„Prachtig," knikte zijn
oom. Hij ging in de hou
ding zitten om te luisteren.
„Vertel maar eens op,"
verzocht hij, met een aan
moedigend lachje. „En
denk er maar om, ik ben
óók jong geweest, dus je
hoeft niets over te slaan."
Paul zocht in liet verle
den. ,,'t Was in mijn eerste
jaar in Cambridge."
„Ah!" De hoeken van sir
Richard's mond vertrok
ken tot een begrijpend lachje en er kwam meer
glans in zijn oogen.
„Ze stond aan den overkant van de rivier naar de
wedrennen te kijken. Ze had een grooten zwarten
hoed op, en zwarte handschoenen aan, en een witte
japon met een soort zwarte das."
„Keurig, zeer smaakvol," applaudisseerde zijn
toehoorder.
„Ja, dat vond ik ook." Paul kreeg een kleur. „En
ik geloof, dat ik meer naar haar gekeken heb dan
naar de wedrennen."
„Zoo zoo, geen oog voor wat anders, rakker?"
Sir Richard grinnikte, wreef in zijn handen en wacht
te op het vervolg van het verhaal. Toen hij een mi
nuut voorbij was riep hij ongeduldig uit: „Nu?"
„Wat blieft u?" Paul keek op.
„En verder?"
„O verder niets."
„Verder niets!" riep zijn verbaasde oom. Onge-
loovig vroeg hij„Ben je dan de rivier niet overge
stoken?"
„Dat kon ik niet, de rennen waren aan den gang."
„Klets niet over rennen," stoof sir Richard op.
„Ik was naar den overkant gegaan, en dat had jij
ook gekund, als je 't geprobeerd had."
„Maar ik kende haar niet," betoogde Paul.
„Dan had je kennis kunnen maken."
„Ik zou niet weten hoe."
„Niet?" Sir Richard haalde heftig adem en keek
zijn neef kwaad aan. „Nou, ik had je wel duizend
manieren kunnen noemen, toen ik een jonge vent
was," knarste zijn stem. Zijn boosheid luwde, hij
zuchtte diep en ging met zijn hand over zijn voor
hoofd. „Maar ja," mompelde hij, „de jongelui schij
nen tegenwoordig anders te zijn."
„Dat hoop...." Een stilte. „Ik bedoel, ja, dat
denk ik ook."
Toen sir Richard weer sprak, klonk zijn stem beve
rig. „Ik zal 't niet lang meer maken, Paul," bracht hij
uit, „en. enfin, ik wil je getrouwd zien, voor ik
sterf."
„Getrouwd!"
„Getrouwd; en ik wil je vrouw met een baby op
haar schoot zien zitten."
Paul ging met zijn vinger langs den binnenkant
van zijn boord. De verbeelding van zijn oom nam
wél stoute sprongen.
„Je zult wel begrijpen, dat, ik me zorg over die
dingen inaak," trilde zijn ooms stem. „Binnenkort
hoort mijn huis aan jou, maar ik moet verder kijken.
Met dót doel heb ik 't loven kunnen houden als
dót doel bereikt is, kan ik in vrede sterven."
„Ja, u begrijpt," stotterde Paul verlegen, „als
't aan mij ligt.
„Goed zoo," zei_de zieke met zwakke stem; en
met een zucht van verlichting ging hij voort: „Ik
wist wel, dat ik op je rekenen kon."
Maar dit was weer te veel verondersteld. Paul wou
heel graag iemand een pleizier doen, die er zoo
voorstond als zijn oom, maar verwachtingen te wek
ken die tot teleurstelling gedoemd waren, leek hem
noch menschlievend, noch verstandig, daarom zei
hij als bij zichzelf, met zachte maar besliste stem:
„Ik zal nooit trouwen zonder liefde."
„Natuurlijk niet," beaamde zijn oom verrassend
vlot. „Dat zou ik ook niet willen." Hij boog zich
naar voren en met een stem, die onredelijke verwach
tingen afwees, lichtte hij toe: „Ik vraag je alleen,
om verliefd te worden."
Sir Richard praatte, alsof het zoo makkelijk mo
gelijk was, wat hij vroeg. Paul keek hem verbaasd
aan.
„Een huwelijk zonder liefde is niets waard," ver
volgde z'n oom met een nadrukkelijk gebaar. ,.'t Zou
me ontzaglijk verdrieten, als een neef van mij zoo'n
vergrijp tegei: de natuur beging."
Paul wist, dat sir Richard een gevoelsmenscb was