IIËT VONNIS DER GERECHTIGHEID float* AJCronin 5 „Het schijnt in de melk te zitten, dat is volkomen duidelijk," zei de bejaarde dokter langzaam, „wan neer je het ten minste van dien kant nagaat. En toch kan ik het me onmogelijk indenken. Shawhead heeft een model-bedrijf." Hij dacht een moment na. „Ga er heen en spreek 'ns met hem, maar wees voor zichtig hoe je hem aanpakt. Hij is zoo lichtgeraakt als een duvel en vliegt op als buskruit." Dienzelfden middag ging Hyslop voor de tweede maal naar de boerderij van Shawhead en opnieuw klopte hij aan bij de groene deur. Er kwam geen antwoord en in de veronderstelling, dat Shawhead aan het werk zou zijn, liep Hyslop op zijn gemak den tuin door naar de melkerij. Toen hij het hek inkwam, bracht de staljongen juist de koeien in den bocht om zo voor de tweede en laatste maal dien dag te melken. Hyslop bekeek do prachtige, vol-glanzende dieren opmerkzaam, terwijl zij achter elkander hun plaats aan de hekken innamen. Ver volgens nam hij den staljongen op Douglas Orr geheeten en bij iedereen bekend als „Dougal" die zijn kruk nam en begon te melken. Hyslop's blik bleef vol aandacht op Dougal rusten, want de jongeling zag er bleek en ziekelijk uit en had een roodflanellen doek om zijn hals. Hyslop groette hem en Dougal keek op. „Ik had er geen flauw idee van dat u hier was, dokter. Komt u een glas melk halent" Hyslop schudde ontkennend het hoofd. „Ik zal vandaag 'ns géén melk drinken, Dougal." En hij vervolgde: „Wat scheelt er aan je halst" Hij wees op den roodflanellen doek. Dougal lachte verontschuldigend. „O, 't is niets. Een week of wat geleden had ik pijn in m'n keel, en nu is ze nog een beetje schraal." Hyslop keek nog aandachtiger. „Een zeere keel!" herhaalde hij; en vervolgens: „Had je ook uitslag bij die keelpijn t" „Uitslagt" echode Dougal. „En wat zou dat kunnen beteekenent" Hyslop begon het hem uit te leggen; toen viel zijn oog op Dougal's handen. Hij hoefde niet verder te zoeken. Zijn blik stond ernstig, toen hij peinzend naar Dougal's handen bleef kijken, want beide handen toonden een huid, die in kleine stukjes afschilferde. Hyslop herkende dit teeken onmiddellijk. Het was onmiskenbaar de fijne, zemelachtige af schilfering, die onvermijdelijk op roodvonk volgt, en dit te zamen met de keelpijn, overtuigde den dokter dat Dougal de ziekte gehad moest hebben, in een lichten graad misschien, maar toch voldoende besmettelijk om de haard te worden van de epidemie, die in het district woedde. Plotseling verbrak een luide stem de stilte en Hyslop was wel genood zaakt om op te zien. „Zoo, dus je zit hier, hè? Om te spionneeren en je neus in an dermans zaken te steken!" Het was Shaw head, die gram - (schrijver va„De Citadel") storig kijkend en met gebalde vuisten voor hem stond. Jeanuie had zich achter hem verscholen. Het was 'n pijnlijk moment, maar Hyslop keek den man recht in het, gezicht. „Het spijt me, Shawhead. Ik kom hier niet voor genoegen, 't Is zui vere noodzaak." Hij wees op den staljongen. „Douglas heeft roodvonk gehad, misschien een lichten aanval, maar sterk genoeg om veel onheil aan te richten. Het ziet er naar uit alsof je een paar weken den melkverkoop zult moeten sta ken." Vervolg op blz. 12 „Wat!" bulderde Shawhead. Zooiets durf je mij te vertellen!" Het kan voorbeschikking of wel louter toeval zijn geweest, maar het geval met Shawhead had een bijzonder tragischen afloop, die op Finlay Hyslop een diepen indruk maakte. Hij vergat het nooit moer. In de lente van het jaar werd de omgeving van Barloan Toll geteisterd door een roodvonk-epidemie waarover hij zich ernstig ongerust maakte. De ziekte brak uit in Mei, eu was in hooge mate besmettelijk. Vooral jonge kinderen werden er door aangetast en ecnig vooruitzicht op spoedige afneming scheen er niet te bestaan. Toen de weken voorbij gingen, en ondanks al z'n pogingen het eene geval snel op het andere volgde, nam Hyslop het besluit niet te rusten alvorens den haard der epidemie ontdekt te hebben. Hij ver wachtte geen hulp van den Geneeskundigen Dienst. Het toezicht op de openbare gezondheid van Leven ford werd toentertijd waargenomen door de onbe duidende, maar in eigen oog belangrijke figuur van dokter Snoddie, die zijn taak als een sinecure opvatte en tevreden was met jaarlijks een honorarium van vijftig guinjes op te strijken, zonder zich ervoor te spannen het te verdienen. Een week lang verrichtte Hyslop zorgvuldig waar nemingen en kwam ten slotte tot 'n positieve gevolg trekking. Alle gevallen, die hij onderzocht had, hadden één punt gemeen en dat was de leverantie van melk, die bij eiken patiënt afkomstig bleek te zijn van 'n boer derij in de naaste omgeving van Barloan, die als Shaw head bekend stond. Hoe nauwkeuriger hij de zaak op alle punten uitploos, des te sterker werd Hyslop overtuigd dat de melk van Shawhead de besmetting verspreidde. Hij had natuurlijk geen enkel bewijs, en moest slechts op z'n vermoedens afgaan, doch hij meende voldoende te weten om handelend te kunnen optreden. In den voormiddag van den eerstvolgenden Dinsdag liep hij bij Shawhead aan. Het was een mooie hoeve met wit gekalkte gebouwen, waartegen de klimrozen reeds begonnen te bloeien. Waar men het oog ook wendde, alles was even frisch en helder. Geen wonder dat Rab Hendry trotsch was op het bezit van deze boerderij met haar prachtige melkerij en op de kudde Jersey-stamboekvee, waarmee hij al vaak prijzen had gewonnen. In den dagelijkschen omgang werd hij „Shawhead" genoemd naar den naam van zijn vaderlijk erfgoed en Rab, de eigenaar, was een kerel van karakter: oen groote, sombere en stroeve man van on geveer vijftig jaar, met ijzergrauwe haren, een bulderende stem en knuis ten als kolenschoppen. Shawhead's geheele leven was met hart en ziel gewijd aan zijn boerderij en aan zijn jonge vrouw Jeannio, mot wie hij kortgeleden getrouwd was. Toen Hyslop bij de groene deur van het woonhuis aanklopte, was het Jeannie die open deedmaar op zijn vraag glimlachte zij en schudde ont kennend het hoofd. „Neen," antwoordde zij, „m'n man is niet thuis. Hij is met eenige beesten naar de markt te Ardfillan." Het was een knap vrouwtje, de nieuwe meesteres van Shawhead, flink en monter, met rose wangen en bronskleurig haar, dat in een vlecht om het achterhoofd was opgemaakt. Zij was zoo frisch en helder als een jonge vrouw maar zijn kan en terwijl Hyslop haar opnam tegen den achtergrond van de welverzorgde boerderij, begon zijn achterdocht te wankelen. „Dus Shawhead is niet thuis," zei hij teleurgesteld. „Neen," herhaalde ze. „Maar na vieren is hij zeker thuis. Komt u dan even aan of kan ik de boodschap wel overbrengen?" „Ik kom nog wel langs," zei Hyslop. En dan voegde hij er plompverloren aan toe: ,,'t Is nu niet precies een aangename kwestie waar ik voor kom, mevrouw Hendry. Ik maak me ernstig bezorgd over de rood vonk-epidemie, die in de omgeving heerscht, en bij al mijn gevallen heb ik bemerkt wel, om 't maar ronduit te zeggen, dat de melk iederen keer van Shaw head afkomstig was." Hij wachtte even. „Misschien zou ik 'ns een onderzoek mogen instellen om na te gaan, of hier de oorzaak van de ramp zou kunnen schuilen." Haar gelaat betrok bij deze woorden. „Roodvonk riep zij verontwaardigd uit. „Hoe durft u het zelfs maar te nóémen in één adem met onze goeie melk! Ik heb nooit zooiets onbeschaamds gehoord! Inderdaad, dokter Hyslop, als u daarvoor gekomen bent, moest u maar liever terugkomen als do baas thuis is." En zij sloeg de deur vlak voor hem dicht. Ontmoedigd door dezen tegenslag en geërgerd ver volgde Hyslop het bezoek aan zijn patiënten. Hij was half geneigd om de zaak te laten schieten, maar reeds in het eerste huis na de boerderij con stateerde hij dat het met een zijner roodvonk- patiënten, het zoontje van Lennox, weer slechter ging, en dat een broertje van den knaap ook al ziek scheen te worden. Hyslop nam het besluit om zijn aanvankelijk voornemen in geen geval prijs te geven. En inderdaad, toen hij 's middags thuiskwam, uitte hij zijn ver moeden tegenover dr. Cameron.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 5