0 9 Grootvader Crosby's zwaard. Ben liet hem los, wees in (le richting van de trap en gaf oen zuivere imitatie van iemand, die snurkt. Hij begreep hem onmiddellijk en rende de trap op naar z'n slaapkamer. Hoofdschuddend nam Ben Crosby weer plaats aan tafel. „Ik begrijp er niets van," zei hij tegen z'n vrouw. „Hij is bang voor maaimachines en glimwormen en ik vraag me af, of hij ook in het donker niet bang zal zijn. Ik heb knechten noodig, maar ik zal een boon worden, als ze me ooit nog eens zoover krijgen, dat ik ze sprookjes ga vertellen of slaapliedjes voor ze zing. Waar gaat de wereld heen* Kun je je een Hin ken, eerlijken knecht als Pete High voorstellen, die bang is voor glim wormpjes?" „Uilskuikens zijn zelden bang voor iets," merkte mrs. Crosby op, terwijl ze karnemelk in schonk. Ze hoorden de deur open gaan. „Daar is Ja- ney," zei mrs. Crosby. „Kom binnen,kindlief,en ga aan tafel zit ten. Ik heb juist versche koffie." Janey, de dochter des huizes, kwam binnen met een gitaar onder haar arm en kuste haar ouders. Ze was bijna achttien jaar en knap als een sprookjesprinses. Alle harten van de jonge mannen in Crosby Corners begonnen sneller te kloppen, wanneer ze door de dorpsstraat liep. Haar prachtige, zachte oogen waren menigmaal oor zaak van „blauwe oogen" geweest. Haar vader sprak haar over de komst van den vreemdeling, over z'n rooie sjerp en z'n kinderlijke angsten „Arme kerel," zei ze. Naargelang de oogsttijd vor derde, vergoedde Rooie Sjerp veel voor z'n gebrek aan bedrevenheid als farmer door z'n onuitputtelijk goed humeur. Hij leerde zelfs een beetje Engelsch spreken, hoewel zeer aarzelend en gebrekkig, maar hij had ook weinig gelegenheid zich met z'n mede-arbeiders te onderhouden. Meestal negeerden ze hem, of, wan neer ze hem aanspraken, deden ze zeer uit de hoogte en minachtend; met een man die bleek werd bij het zien van maaimachines en glimwormpjes wenschten ze niet om te gaan. Het incident aan den zwemvijver deed nog meer afbreuk aan Rooie Sjerp's reputatie van dapperheid. De vijver heette Sandy Bottom, waar alle arbeiders, warm en moe na hun dagtaak, een koelen duik namen, 't Was hun opgevallen, dat Rooie Sjerp nooit met hen meeging. „Hoe kan hij er toch zoo frisch en helder blijven uitzien?" vroegen zij zich af. Het was Pete High, die dit raadsel oploste. „Gistermorgen," zei hij, „stond ik vroeger dan gewoonlijk op en wat denken jullie, dat ik zag? Nou, ik hoorde een geluid, alsof iemand op zijn teenen naar beneden sloop. Ik gluurde eensom het hoekje van de deur, en 't was Rooie Sjerp. Voor de grap volgde ik hem. Hij ging naar de beek, niet naar Sandy Bottom, maar een eindje stroomafwaarts, waar het water maar tot je enkels komt. Hij kleedde zich uit en nam een tak zoo groot als een wandel stok en riep: „Ah, ah, ah. En telkens als hij zei, stootte hij in de richting van de struiken. ....even voorzichtig als 'n tanden borstel. om in grootvaders klok te klimmen. „ali" Toen schreeuwde hij nog ééns zoo hard en deed een laatsten, geweldigen uitval naar de boschjes; tot, slot maakte hij een diepe buiging net als een tooneol- speler. Daarna nam hij een bad en wreef als een kat het water over zich heen. Maar verder dan tot zijn enkels durfde hij niet te gaan. Ik vermoed, dat hij bang voor water is." „Hij mag dan wel geen waterrat zijn," zei een van de andere knech ten, „in ieder geval kan hij prachtig tokkelen op een doodgewone gitaar. .Taney Crosby, geeft, hij er les in." Pete High fronste zijn wenk brauwen „O, toch? Het is de eerste keer, dat ik het hoor. Dat krijg ik er wel uit. Ik zal me daar zoo'n arm zalige. „Ze vindt hem wat aardig," plaagde de andere man. „Ze zegt, dat hij zulke keurige manieren heeft; precies wat aan jou mankeert." „Ze weet niet, hoe laf hij is," gromde Pete, „maar dat zal niet, lang meer duren." 's Zaterdagsmiddags gaan de meeste inwoners van Crosby Corners, mannen, vrouwen en kinderen, naar Sandy Bottom met hun badpakken. Het is geen erg groote vijver; nergens dieper dan hoogstens zes voet. Het, doet niets ter zake, hoe de kleine man met de rooie sjerp Sandy Bottom toevallig dien Zater dagmiddag moest passeeron, op hetzelfde oogenblik, dat de sproetige Johnny Nelson in het water lag te spartelen en luidkeels om hulp schreeuwde. Hoe Johnny eigenlijk in dien toestand gekomen was, blijft raadselachtig, want, hij was de beste zwem mer van de streek. Er kwam nog bij, dat juist, toen Johnny voor den negenden of tienden keer onderging en hij Rooie Sjerp smeekte in het water te duiken en hem te redden, Janey Crosby en haar vriendinnen langs den vijver kwamen. Zij zagen, hoe Rooie Sjerp, zijn gewoonlijk donker gezicht nu ivoor kleurig, Johnny probeerde te be reiken met een langen stok, welken hij van den kant gehaald had. De kleine man was een toonbeeld van hulpeloosheid. „Red me, Rooie Sjerp, red me," schreeuwde Johnny, terwijl hij wegzonk en weer bovenkwam voor den veertienden keer. „Weet niet hoe," riep Rooie Sjerp radeloos. „Weet niet hoe." Janey en haar vriendinnen waren dood zenuwachtig. Johnny ging achter elkaar voor de zeven en achttiende maal kopje onder. Rooie Sjeip was, toen hij zag, dat hij met den stok niet bij Johnny kon komen, op zijn knieën gevallen en hardop in zijn eigen taal gaan bidden. Op dat oogenblik kwam, als do reddende engel, Pete High door de boschjes aangerend. „Ik zal je wel redden, Johnny." riep hij dramatisch. Geheel gekleed sprong hij in den vijver en bracht den druipenden Johnny naar den oever. Het gebed van Rooie Sjerp werd een dankzegging. High keek hem met afkeer aan. „0, Rooie Sjerp," vroeg Janey, „waarom ben je er niet ingespron gen om hem te redden?" Langzaam en droevig haalde de kleine man zijn schouders op. „Ken niet water," zei hij, „kan niet zwem." Toen hij dit zei, zag hij er niet half zoo beschaamd uit, als wel in deze omstandigheden betaamd had. Hij zeide het meer, alsof hij een feit vermeldde, een onaangenaam feit, waarvan hij de waarheid be treurde, maar een feit in ieder ge val. Verslagen en verbaasd keek hij voor zich, toen Janey en de ande ren zich van hem afwendden. Na dat voorval was Rooie Sjerp een uitgestootene. De mannen spra ken alleen tegen hem, als het noo dig was en dan nog kort en zelfs ....„Bed me, Mooie Sjerp." een lichtkevertje. sprong in den vijver. prachtig tokkelen gitaar. ruw. Het leek wel, of hij hen niet begreep; hij probeerde hun door veel gebaren dingen te vertellen, maar hij kon de woorden om zich duidelijk te maken niet vinden en zij waren niet geneigd naar hem te luisteren. 's Avonds, wanneer de mannen op het erf zaten, wedijverend om de glimlachjes van Janey Crosby, was er geen plaats voor hem. Hij had gepoogd mee te doen aan hun gesprekken en vermaken en vriendelijk te zijn: één van hen; maar zij bleven ijzig koel en nog maar steeds scheen het niet tot hem door te dringen, dat ze hem niet in hun kring wilden opnemen, omdat hij zoo'n lafaard was. Ten slotte leek hij zijn plaats als paria te aanvaarden, zonder te weten waarom; want hij placht zijn gitaar te nemen, die hij uit de brok stukken van een oude vervaardigd had, en alleen de bossclien in te trekken. Men zei, dat hij daar voor zichzelf zong: droevige liederen in zijn moedertaal. Janey Crosby's verjaardag naderde aan het. eind van den oogst tijd en het was de belangrijkste gebeurtenis van het jaar in Crosby Corners. Hothee- le dorp werd uit- genoodigd en ie dereen kwamde meisjes in hun frissche katoenen jurken, de man nen, schoon ge boend en meteen boord om, onbe haaglijk, maar vroolij kZ e brach - ten geschenken mee, alsof ze een koningin was en Janey aanvaardde, als een werkelijke vorstin, alles en glimlachte. De partij had plaats in de dorpsfeestzaal, onder veel vroolijkheid, met dansen, twee keer ijs en een orkestje van drie man. De avond was reeds tot op de helft gevorderd. Janey en Pete High, die haar geen moment in den steek liet, waren buiten naar de portiek gegaan: een oogstmaan deed de dorpsstraten in een zilveren licht baden. „Kijk eens," riep Pete uit, „wie zit daar be neden op dien grooten steen?" „Het, is een man," zei Janey, terwijl haar oogen zijn uitgestrekten vinger volgden. „Maar wie kan het zijn?" Het meisje keek weer en onder scheidde een klein, gebogen figuurtje, dat daar zat met zijn kin in de handen, zijn oogen om hoog naar de verlichte ramen, aan dachtig luisterend naar de muziek en het zingen en lachen der gasten. „Wel heb ik ooit, het is Rooie Sjerp," verbaasde zij zich. „Zal ik hem wegjagen?" vroeg Pete, zijn borst naar voren en met een oorlogsuchtigen blik. Janey legde haar hand op zijn arm om hem tegen te houden. „Nee, jaag hem niet weg, Pete. Laat hem maar blijven. De arme kerel voelt zich waarschijnlijk eenzaam. Iedereen behalve hij is hier." „Hij verdient alleen te zijn," zei Pete, „hij is laf." „Zou jij in het water springen om iemand te redden, als je niet kon zwemmen?" vroeg Janey. „Natuurlijk wel," antwoordde Pete onmiddellijk. „Maar Janey, ga toch geen partij kiezen voor dat armzalige stukje mensch. Hij is niet goed genoeg voor ons!" Ze stond naar het kleine, zielige mannetje te kijken. Toen nam ze een plotseling besluit. „Ik zal hem vragen binnen te komen," zei ze. „Dat zul je niet." „Is het jouw verjaardag, Pete High? Het kan toch zeker geen kwaad, als ik hem een bordje ijs laat geven? Ga eens naar hem toe en vraag hem hier te komen, Pete." Pete mompelde tegenwerpingen, maar ging. Vervolg op blz. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 9