MARTINI 'n HakUni wdqtuduateh: <=r&e ukah ,&Me}ulhMik. dcuak gaat webb -Sown!" 15 Oud Sanóel IDutcr teil lag hij gereed voor den sprong. Wat toen volgde gebeurde zóó snol, dat het onmogelijk even vlug te vertollen is. Ik zag Oscar het geweer aan zijn schou der brengen, ik hief het mijne eveneens op. en tegelijk hoorde ik een droge klik naast me van metaal op metaal. Het schot van Oscar ketste. „Schiet," schreeuwde hij, maar die aansporing was natuurlijk overbodig. Nog voor het woord goed en wel over zijn lippen was, haalde ik den trekker over. Het schot Knalde en onmiddellijk daarop ging er een gejuich op. „Precies tusschen zijn oogeneen meesterscliot," jubelde Ramon. „Hij was ineens morsdood en kon niet eens meer opspringen. Twee man-eters op één dag: nu kunnen we weer gerust slapen Ik weerde zijn lof af en in optocht, met den tijger in ons midden, keerden we naar het erf van de bungalow terug. Het heele dorp was uitgeloopen, om den tijger te zien en me toe te juichen, maar dat was niet de eenige verrassing, die me daar wachtte. Ramon was ons voor- uitgeloopen en toen we het erf op kwa men, zag ik plotseling Hetty op me toestormen. Toen Oscar het hotel had opgebeld, had ze geen rust meer gehad en was me nagekomen. Ramon had haar al verteld van mijn jachtbuit en het was een heel vreemde Hetty, die me daar om m'n hals viel. Ze lachte en huilde tegelijk en enfin, de rest is eigenlijk te intiem om er over te spreken. Maar ze zag me met héél andere oogen aan dan tevoren en dat was wel het geluk kigste gevolg van m'n jachtavontuur. Want in datzelfde uur kwam het tus schen ons in orde en bij Oscar hebben we dien dag ons eerste verlovingspar tijtje gegeven." De tijger vertelt (dit zou hij althans vertellen, als hij spreken kon): „Ja, dat laatste geitje kwam me zwaar op m'n maag te liggen. Die meneer Tenier verstond de kunst. Met dien vuurspuwer van 'm raakte ie me precies voor m'n kop en tegelijk kreeg ik een gevoel in mijn hart, of alles stilstond. En alles stónd ook stil. Die luitjes namen me op en bonden me aan een paar stokken. En zoo werd ik naar het dorp gedragen, waar ik mijn laatste ontbijt vandaan had gebaald. Toen hingen ze me aan een paar palen en in den loop van de volgende uren kwam het heele dorp naar me kijken. Aangenaam was het niet daar zoo te hangen. De warmte was ik wel gewend, maar het. hangen niet. 's Middags kwam er echter verandering in mijn hard lot. Toen kwam die meneer terug, die me 's morgens dat geitje niet had gegund en hij had iemand hij zich, dien hij Ramon noemde. „Zie je, Ramon," zei hij, „die knaap heeft ze van mekaar gehaald en nu moet ie ze maar weer hij mekaar bren gen ook. Ik geloof wel, dat ze aardig bij elkander passen en waarom zou je twee menschen niet gelukkig maken, als het je zoo gemakkelijk valt? Overigens heeft, dat juffie gelijk. M'n vriend zou op <len loop gaan van z'n eigen schot. Maar er is ook nog zooiets als vriendensolida- riteit en het is niet noodig, dat ze hom z'n leven lang op zijn kop zit. Begrijp je me goed, Ramon?" „Ja, meneer," zei Ramon gedwee. „En dus breng je dat beest weer naar de jungle en zoekt een zacht plekje voor 'm op. Leg 'm neer met zijn kop op zijn voorpooteu, zoodat het net lijkt., of ie op je toe wil springen. Dat ver hoogt het griezelige effect een heotje en dat juffie zal er m'n vriend des te lie ver om hebben. Snap je, Ramon?" „Ja, meneer. Maar als die meneer nou eens merkt, dat ie hardstikkc dood is? Die tijger, bedoel ik." „Dat bestaat niet. Ramon," zei me neer Tenier met een verbluft gezicht, alsof Ramon iets heel bespottelijks had gezegd. „Hij kan geen vlas van hooi onderscheiden." „Best, meneer," knikte Ramon. „Dan zullen we 'm er maar weer afhalen en terugsjouwen." „Maar niet zoo'n eind de jungle in, Ramon. We moeten het 'm zoo gemak kelijk en aantrekkelijk mogelijk ma ken. Zoo werd ik dus uit mijn ongewone positie verlost en door vier van die luitjes naar mijn eigen domein terug gebracht. Langs den goedbekenden weg dien ik 's morgens met dat geitje ge wandeld had, maar dio me nu een beetje vreemd voorkwam, omdat ik met m'n vier pooten aan twee stokken de wereld vanuit een heel anderen gezichtshoek zag. Ze vlijden me netjes neer op een zacht plekje en met mijn kop op m'n voorpooten. Toen deden ze nog wat aan mijn lippen, zoodat al m'n tanden bloot kwamen te liggen en daarop lieten ze me alleen. Het duurde niet lang, of ik kreeg op nieuw bezoek. Het was die meneer Te nier met een zekeren meneer André Ponsier, bij wien ik nu thuis voor zijn bed lig. Het valt anderen misschien moeilijk me te gelooven en meneer Tenier zal er wel niets van gemerkt heb ben, maar ik hoorde dien vriend van 'm bibberen tot in zijn gebeente. De comedie die ze speelden was anders net echt alleen voor meneer Ponsier was het géén comedie. Zijn vriend had echter geen eens 'n patroon op zijn ge weer. Enfin, de eer was heelemaal voor me neer Ponsier en toen ie schoot deed ie zijn oogen dicht. De kogel zal honderd meter verder wel in het gras terechtge komen zijn. Er ging een luid gejuich op en nadat ze me weer vastgebonden had den werd ik naar het huis van meneer Tenier gebracht. Zijn vriend liep er bij. of hij de keizer van China was. Het belachelijkste moest echter nog komen. Toen we bij het huis kwamen, stoof er opeens een soort wolk op meneer Ponsier toe. Het was dat juffie, over wie ik had hooren spreken en toen ze me zag, stond ze te beven op haar beenen. „O, mijn held," snikte ze aan den hals van meneer Ponsier. „Vergeef me toch, ik heb nóóit vermoed, dat je zoo dapper een groot gevaar tegemoet durf de treden. Ik vond het maar een koud kunstje een dooien tijger dood te schieten en als ik niet dood was geweest, zou ik gauw een eind hebben gemaakt aan de comedie. Maar nu moest ik er wel in berusten. Dienzelfden avond nog hebben ze me geprepareerd en ingepakt. En nu prijk ik als tijgerhuid voor 't bed van mene-i Ponsier. Altijd als er gasten komen word ik van boven gehaald en dan krijgen de bezoekers een jachtavontuur te hooren dat ze doet sidderen en beven. En dat aardige vrouwtje staat er bij en knikt alsmaar bewonderend. Het eenige plezier in m'n dooie leven vind ik nog in het bezoek van meneer Tenier. Hij is tweemaal geweest, sinds ik daar lig en alleen als hij er is, word ik voor het bed in de logeerkamer gelegd. Voor hij dan 's avonds op mijn huid stapt, om onder de wol te gaan, knielt hij altijd even bij me neer. Dan streelt hij m'n kop, staart in mijn glazen oogen en peutert aan het gestopte kogelgaatje boven mijn neus. En zachtjes grinnikend zegt hij dan aan mijn oor: „Het is een erg gelukkig huwelijk geworden, ouwe jongen. Zeg jij nou maar eens, dat wij dat samen niet aardig voor elkander hebben gebokst Flacons vanaf 90 ets.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 15