VERRAAD! EEN VERHAAL UIT HET MIDDEN DER VIJFTIENDE EEUW JRIMOeuXéJSüt-^. Voorop reed Marten de Zwarte met zijn geweldigen baard, achter hem volgde Lange Peer, die de luit sloeg.... Hoog te peerde, Blancke smeerde, Rn sell oan der hant Daar komen de Snaphane oan Ohelderlarit p den wind vloog het lied van de Snaphanen door de Maas- f W vallei en joeg de boeren op. M W Soms klonk het plotseling in M J den grauwen morgen als de H zon nog niet was opgegaan, soms als een spookdeun in den nacht of te midden van den veldarbeid wanneer de boeren op hun akkers werkten. Dan stormden de dorpers naar hun hoeven, verborgen vrouwen en kinderen op de hooizolders, sloten deuren en vensters en slopen, met dorschvlegels en gaffels gewapend, achter de heggen der boomgaarden. Daar kwamen ze dan, de Snaphanen, op hun hooge Geldersche paarden, zwaar gewapend, ram melend met hun stalen rusting, de speren omhoog, de zwaarden aan de flank. De roofbuit sleepte langs den grond. Doode kippen en hoenders hingen aan het zadel, en jonge geiten met bloedenden, druipenden kop. Ze lieten een rood spoor op de dijken achter. De hoeven der paarden kletterden op den harden weg. Het stof joeg op. Voorop reed Marten de Zwarte met zijn geweldigen baard, achter hem volgden Lange Peer, die de luit sloeg, Karei de Mof uit het land van Cleve en Lupoid de Keienvreter, die uit het Arnhemsche kwam. Dan kwamen Kavo van Beek, genaamd de Heiknuppel, Bato van Beuzichem, gescholden als de Waterrat en Mago de Boschwolf, die zich te Eibergen bij den troep had gevoegd nadat hij de boerenmuts voor den vrijbuitershelm geruild had. Aan 't eind van den deugdzamen stoet reed Otto de Dikke uit Aalten, ook wel de Metworst ge naamd, de jongste aanwinst en nieuweling in 't vak. De vrouwen en kinderen vertelden elkander, dat het gras schroeide en de bloemen verwelkten als de schaduw der Snaphanen daarover was gegleden. En den braven landbouwers sloeg de schrik in 't hart als ze den naam van Marten de Zwarte hoorden noemen. De heeren roofden en brandschatten het land van Harderwijk tot Antwerpen en van Cleve tot Cuijk en de Bossche Meierij. Lange Peer en Ravo van Beek hadden te Ant werpen in 't gevang gezeten, maar nooit hadden ze zoo veel gestolen als op hun terugtocht, toen ze ont snapt waren. Ravo had geen boerenhof kunnen voorbijgaan zonder zijn paard met ganzen en kippen te behangen en Lange Peer kwam thuis met een weelde van goud en zilver. De vrijbuiters roofden en dobbelden zich rijk. Wie 't kasteel van Bato van Beuzichem zou zijn binnengeslopen (hij moest het niet gedaan hebben, als hij nog ooit met zijn vrouw had willen pandoer- spelen), die zou gezien hebben welk een rijkdom de heeren bijeen hadden gebracht en welk een vorstelijke feestmalen ze hadden aangericht. „Halt!" riep Marten de Zwarte, de hand opheffend. Lange Peer sloeg een slotaccoord en de troep hield den teugel in. 't Was avond en zeer warm. Een blau we damp hing over de vallei. De maan stond vol en blank in den hemel te lachen. In de verte, aan 't eind van den dijk, kroesden de kruinen van volgeladen vruchtboomen. In den kerktoren van Geldermalsen pinkelde een lichtje. In het vaartje bij Tricht dob berde 'n roeibootje. Een koekoek riep zijn eentonig deuntje. Wie goed luisterde hoorde de golven van de Maas klotsen. 't Was een schoone plek, die Marten de Zwarte had uitgekozen. De paarden werden gebonden, de wapens neer gelegd, de buit werd verzameld. „Waar is de Metworst!" Marten overzag de groep. „Hei! Metworst!" De Snaphanen keken elkaar aan. waar is ie? De Boschwolf en de Waterrat hadden hem niet zien uitknijpenze hadden niet opgemei'kt, dat opeens 't hoefgetrappel aan 't eind van den stoet had opgehouden.... Was hij in stilte geroofd?.... Geschaakt?. Door een pijl geraakt?. Ze lachten luid, bij de gedachte, dat de Metworst geschaakt zou zijn Hij was nog 'n nieuweling, 't was zijn eerste stroop tocht. hij was nog niet eens tot „Snaphaan" geslagen. De Waterrat galoppeerde den dijk af. kwam terug. „Niemand gevonden," rapporteerde hij. Het stilzwijgen duidde op onrust. Daar werd gemompeld en gemokt. daar werd over verraad gefluisterd Zou men terugrijden, heel den weg afzoeken, de boeren opjagen, de deuren inbeuken. den rooden haan op de rieten daken jagen? Bang waren de heeren niet, maar 't geval was toch niet prettig.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 4