5
Ze zaten in 't rond, kauwden op grassprieten,
plukten 'n veer uit 'n ganzevleugel, knipten een kever
van hun neus. maar ze spraken niet veel.
„We moeten in ieder geval bij elkaar blijven," zei
de Keienvreter opeens. „ge kunt niet weten wat
de Metworst in 't schild voert. Is hij ongezien met
paard en al geroofd?Terwijl wij zongen, hebben
we 't misschien niet gehoord. Waar zit ie dan en
wie houden hem gevangen?. Heeft ie ons willen
verradenWie heeft ie dan verzameld om ons in
de val te lokken.
„Is ie wat ie lijkt. dan kunnen we hem ver
trouwen," zei Ravo van Beek. „Speelt ie comedie,
dan zitten we morgen misschien alle zeven in den
Bommelschen toren!"
„We moeten in ieder geval op 't ergste voorbereid
zijn," zei de Mof.
„Natuurlijk. Geen vuur maken, niet zingen, niet
slapen en afwachten."
Nu werd het een ontroerend schouwspel op den dijk
bij Geldermalsen.
Daar zaten zeven Snaphanen, tot de tanden ge
wapend, bij zakken vol buit en stapels bloedend
wild en gevogeltebij leege kroezen, zwijgend in
't gras, tusschen de Meizoentjes en paarde ibloemen.
Langzaam daalde de nacht over het eerbied
waardige gezelschap. Men hoorde slechts nu en dan
een zwaren zucht, het knarsen van een halsberg
of 'n kniestuk, het ritselen van een hanepluim als
de nachtwind er meespeelde. De roerdompen en
waterhoenders sliepen evenals de libellen en vlin
ders. Angstwekkend stil was het rondom den troep
vrijbuiters, die, hoe stoutmoedig ze ook waren, zich
allesbehalve veilig voelden. Tegen den morgen be
gonnen de kikkers te kwaken en zong de koekoek
z'n deuntje weer.
Gouden strepen kwamen aan den hemel, een zonne
straal schoot plotseling omhoog en verguldde den
ochtendnevel, die boven de vallei zweefde. De
Meizoentjes beurden hun kopjes op. De paarden
werden wakker en brieschten het schuim van hun
bekken. Langzaam steeg de zon aan de oosterkim
en nog zaten de zeven Snaphanen met de hand aan 't
gevest en wachtten.
De toren van Tricht sloeg vijf uurMarten de
Zwarte krabde in zijn baard. Aan iederen kant
kon gevaar dreigen
Die stilte. die gevaarlijke stilte.
„Je zit beter midden in 't gevecht," zei ein
delijk de Keienvreter. Maar niemand antwoordde.
De Boschwolf schraapte zijn keel. „Sst," fluisterde
Marten de Zwarte.
Dat stille spel van gespannen aandacht duurde
totdat de zon uit de rivier in den hemel was geklom
men.
Een witte kapel vloog van den eenen helm naar
den anderen. Boven de kippen en ganzen gonsde een
muggenzwerm. Op de paardeschonken bromden
goud-groene vliegen. Toen.
Stil!. 'n Stip achter op den dijk. Dat is ie! De
Metworst
Langzaam naderde de Dikke in 't vroege zonlicht.
Het metaal van zijn halsberg schoot vonken.
Twee Geldersche karren volgden hem, vol geladen
met vette worsten, rijdende torens van worsten.
Worsten hingen aan zijn armen, kransen van wor
sten rond zijn buiktot op den grond, slepend
door het stof.
De paarden, die de karren trokken, droegen wor
sten aan hun tuig en snoven den verlokkenden geur
naar binnen door hun wijd-opengesperde neusgaten.
„Hoera voor Otto van Aalten, leve Otto!
„Leve de Metworst!"
„Metworst, waar heb je gezeten?"
En de Metworst zong zijn lied:
Hoog van moet,
Klein van goet,
Metworst in mijn hand:
Ik zat in het wapen van Gelderlant!
Zijn stem klonk als een klok over de vallei
Kloeck in den velde,
Maer dorre van gelde,
Vroom van moede,
Maer klein van goede,
Rasch van der hant
Stal ik de worst van Ghelderlant
Daar sprongen de zeven Snaphanen op. Lange
Peer nam zijn luit en 't lied klonk als antwoord op
den zang van den Metworst:
Hoog te peerde,
Blancke sweerde,
Rasch van der hant
Hier zijn de Snaphane van Ghelderlant.
Dat was een vroolijk lawijt, dat hooren en zien
verging. En krakend naderden de hooge wagens,
waaraan de worsten hingen.
Otto de Dikke waggelde zingend ervoor.
zwaaiend met de vette worsten.
„Hola hei! Metworst!"
„Hoera voor den Dikke!"
„Leve de Metworst.... hola hei!"
Dan stond Otto stil en hield de hand omhoog.
De wagens remden en de lading schudde.
„Halt."
„Mijne vrienden!" begon de Metworst, en zijn dik
gezicht glom vettig in de zon, „luistert en komt nader
Ik kon de bekoring niet weerstaan om gisteravond,
toen we voorbij het „Wapen van Ghelderlant" reden,
eens een kijkje te gaan nemen in de schuur, want ik
wist, dat ze de vorige week geslacht hadden. Ik ben
nog een nieuweling in uw eerbiedwaardige club en
ik wacht nog op den ridderslag.
Terwijl gij aan het zingen waart, ben ik afgestegen
en stil naar binnen geslopen. Ik wilde u verrassen met
iets bijzonders!"
„Hoera! Leve Otto de Dikke!" en Lange Peer greep
weer in de snaren.
„Sla hem terstond tot ridder, Marten," riep de
Keienvreter.
„Stil!" riep de Metworst. „legt uw wapens neer,
ginds in het kamp en komt bij mijn wxagens, het
zal u verbazen, wat ik al niet voor u heb meegebracht."
„Hoera.
Met lachende gezichten brachten de zeven Snapha
nen hun wapens weg. Een goed eindweegs den dijk
op, naar de plek waar ze den geheelen nacht gezeten
hadden. Ze wilden beide handen vrij hebben om
de lekkernijen van de wagens te plukken, om er mee
rond te zwaaien en te springen als met trofeeën.
Dan stormden ze naar den Dikke, namen hem in 't
midden en dansten in het rond als kinderen om den
Meiboom.
„Hoera voor den Metworst!"
„Wacht nog even!" riep Otto. „Hier ziet ge de
fijnste worst van het land. Het is tooverworst,
vrienden. Al wie daarvan smult, al is het maar één
hap, zal nooit meer behoeven .te werkenhij zal
vrij woning krijgen, zoo lang hij leeft
„Hoera.... leve Otto de Dikke!"
„En nu. valt aan, grijpt wat ge krijgen kimt"!
Als 'n stormwind stoven de Snaphanen op de wa
gen i toe, met grijpende handen en gulzige mon
den.
De Waterrat klom langs
de sporten van een wiel
omhoog en stortte zich
midden in de worstende
Boschwolf sperde wijd z'n
oogen open en sprong
van den grond tot in den
top van de lading.... maar
ziet.... de worsten spron
gen hem tegemoet, ze
leefden, ze puilden uit,
ze vielen naar alle kanten
en. wel twintig gewa
pende boeren kwamen uit
de wagens gesprongen.
„Verraad!" riep Marten
de Zwarte. En.
de Snaphanen werden
overmeesterd, gebonden
en gekneveld en op de
karren geladen, terwijl
de metworsten aan weers
zijden als draperieën op
den grond hingen.
Voorop, Op het paard
van Marten de Zwarte,
reed de Metworst, aspi
rant-Snaphaan, genaamd
Otto de Dikke, de slimste
schepen van Aalten en
zong, terwijl de kievieten
en grutto's over de wagens
zweefden het hoogste
lied: I
Hoog te peerde,
Blancke sweerde,
Rasch van der hant:
Hier kom ik met de
Snaphane van Ghelderlant
En in den middag zaten
de zeven Snaphanen in
den Bommelschen toren.
Worsten aan zijn armen tot op den grond, slepend in het stof
HERMANMOERKERK.